Johan de Geus werd geboren in 1941 in Aalsmeer. Na de lagere school en de MULO ging hij naar de RH Radioschool op de Keizersgracht bij dhr Leijenaar van sept. 1958 tot 1960. Praktijkcursus tot mei 1961. Zijn eerste reis maakte hij met de Willemstad/PIQI.
In nov. 1968 op het 2e sluiseiland gekomen op PCH, gedetacheerd door RH. Samen met Jan Post en Henk v.d. Vlerk in verband met de verhuizing in 1971 naar het Marktplein in IJmuiden had men drie extra telegrafisten nodig.
In mei 1971 mocht ik weer varen – als enige, want Jan en Henk bleven toch maar liever aan de wal. Kwam op de Steenkerk van de Nedlloyd – een vroeger VNS schip. Toen begon het voor mij duidelijk te worden: het was niet meer wat het geweest was. Toch nog een paar prachtige reizen gemaakt bij Smit op de Elbe en de Tasmanzee. Toen kreeg ik in 1974 een svc-tje van Ton Meesters: er is een vacature op pch ja of nee = ton +
Tja, op een van mijn mooiste reizen bij Smit moest ik toen beslissen of ik zou stoppen of blijven varen. Dat was een heel moeilijke beslissing in m’n leven en niemand kon mij hierin raden. Ik besloot om te stoppen met varen. Per 1 september 1974 kwam ik weer op PCH terug. Al gauw kwam ik regelmatig op de werkverdeling, tot Huub Bergman wegging en daarna Ruud Claproth, toen kwam er een vacature: Harry Verholt wilde liever af en toe terug in de seinzaal blijven en ik wilde toen wel voor vast als werkverdeler.
Tot 1984. Ik had Paula leren kennen in 1983, maar die woonde toen in Capelle a.d. IJssel, vlakbij Rotterdam. Dus dat betekende dat ik bij de PTT ging werken in Den Haag. Tja, dat waren eigenlijk de meest rotte jaren van m’n loopbaan. Wel die eerste jaren tot 1989, toen kwam de verzelfstandiging, en toen ging het in mijn ogen ‘bergafwaarts’. Ik ben bij PTT/KPN-mobiel gebleven tot 2002. Toen moesten er 3000 mensen uit… Ik mocht ook weg, en greep die kans.
Een half jaar later kreeg ik een hartinfarct, maar daar heb ik tot nu toe gelukkig nooit meer last van gehad. Met medicijnen kun je honderd worden, zeggen ze. Intussen ben ik in 1985 getrouwd met Paula die woonde nog in Capelle, en we zijn toen in januari 1988 verhuisd naar Rotterdam-Ommoord en in 2004 naar een appartement waar ik nu nog woon met Paula.
Ik ben sinds september 1991 lid van een groot mannenkoor in Rotterdam-Alexanderpolder. Zit in het bestuur en sinds enkele jaren schrijf ik voor ons koorblad de ‘oCtaaf’. Vandaar dat ik diverse verhalen heb geschreven over: ja vul maar in…
Groetjes,
Johan
Deze historische proloog, voorafgaand aan mijn zeemanscarrière, was eigenlijk bestemd voor mijn klasgenoten van de Radioschool te Amsterdam. Deze versie is iets aangepast, omdat u de namen van de leerlingen en leraren toch niet kent, vandaar.
De Beginjaren
Juli 1960 – Juni 2011
Als Radio-Telegrafist heb ik ruim dertien jaar gevaren bij de Koopvaardij. Een geweldig leuke tijd, veel gezien en veel meegemaakt. Immers: ‘Wie verre reizen maakt, kan veel verhalen’ is het spreekwoord.
Maar het begon allemaal zo:
Het was een schitterende, zonnige dag in april 1958 toen ik voor ’t eerst kennis maakte met de heer Leijenaar, directeur van de school voor Radio-Telegrafisten, en zijn assistent, Keizersgracht 688 in Amsterdam. Die eerste ontmoeting, evenals dit adres, zal ik nooit vergeten. Ook Keizersgracht 562 staat gegrift in mijn geheugen: het Hoofdkantoor van Radio Holland.
Ik zat toentertijd in de examenklas van de middelbare school in Aalsmeer en al maanden van te voren was ik op zoek, samen met m’n ouders, naar een leuke baan voor mij als ik straks geslaagd zou zijn. Mijn moeder had op een gegeven moment een gesprek met het hoofd van deze school, dhr. Dijkstra. Die had een voorstel en adviseerde mijn moeder om mij naar de politieschool te laten gaan. Maar dit veegde ze in één klap van tafel, één in de familie was al genoeg, laat staan twee… Een oom van mij was n.l. in Amsterdam politieagent en was nou niet bepaald erg gezien in de familie, althans als agent, want dat was hij, volgens mijn tante, 24 uur per dag! Hij vond dat nodig met vijf kinderen! Maar voorlopig wist ik nog steeds niet wat te gaan doen als ik straks eindexamen had gedaan van de middelbare school. Ik had één handicap: ik droeg een bril en dan waren er enkele beroepen uitgesloten. Toen ik 13 jaar was, is men er achter gekomen dat ik bijziend was: alsof er een wereld voor me open ging toen ik m’n eerste bril kreeg! Dus varen, zoals m’n broer, een oom en twee neven van mij, dat zat er voor mij niet in. Dit vertelde m’n moeder aan dhr. Dijkstra. “O”, zei hij blij verrast, “maar daar hebben we wel een oplossing voor hoor, hij kan wél als telegrafist naar zee, want je mag namelijk dan wel een bril dragen, mits niet te sterk”. Zie daar, dé oplossing van deze zenuwslopende zoektocht!
Een andere oom van mij, die personeelschef was bij Maarse & Kroon, een busonderneming in Aalsmeer, bood aan om met mij mee te gaan, naar Radio Holland in Amsterdam, dit omdat mijn vader, vanwege zijn werk, geen gelegenheid hiervoor had. Het was tenslotte wel in de ‘grote stad’. Maar mijn oom wist wel van wanten en ik was, als 16-jarige, nog zo ‘groen als gras’. Ik greep dit voorstel dan ook met beide handen aan. We maakten een afspraak met dhr. Van Nas van Radio Holland, hoofdkantoor. We moesten ons dan maar vervoegen bij dhr. Leijenaar op de Keizersgracht 688, waar de Radioschool gehuisvest was.
Op de afgesproken datum en tijdstip waren we op de plaats van bestemming aangekomen maar, nog voordat we op de bel konden drukken, werd de grote voordeur van het schitterende grachtenpand met een ruk opengedaan en vloog er iemand langs ons heen het bordes af en de gracht op. Een briezend klein mannetje stond in de deuropening. En daar stonden wij dus, min of meer bedremmeld te kijken naar hetgeen er zich vlak voor onze neuzen had afgespeeld. Dat werd mijn eerste kennismaking met dhr. Leijenaar, directeur van de Radioschool. Hij vroeg wat we kwamen doen en nodigde ons toen toch wel uit verder te komen. Hij vertelde ons terloops, dat ie net iemand van school had gestuurd; die indruk hadden wij ook al gekregen. En weer werd ie kwaad, toen hij hoorde dat wij een afspraak hadden gemaakt via het hoofdkantoor, met dhr. Van Nas. Later bleek dit meneer Van As te zijn, maar die praatte nogal nasaal… Wist ik veel, die man had gewoon een hazenlip. Schoorvoetend volgden wij de heer Leijenaar via een indrukwekkend, lange gang naar z’n kantoortje, waar z’n assistent, dhr. Adema wat tikwerk zat te doen. Ik vond toen al direct, dat hij op Yoto leek, de assistent van professor Lupardi uit de stripboekjes van Kapitein Rob. Afgesproken werd, dat zodra ik geslaagd zou zijn voor de MULO, ik contact met de heer Leijenaar zou opnemen. Afijn, alles werd geregeld, ik denk toch via het hoofdkantoor en begin september 1958 werd ik leerling van de Radioschool, samen met nog een stuk of 24 andere leerlingen. Eén viel al heel snel af en we bleven dus in totaal met z’n 24-en over. Als ik de lijst van namen opnoem, herinner ik mij het benedenlokaal: dat werd volgens mij lokaal 1 genoemd. Bekende namen waren Frits Blom, Cor Bothof en Henk van der Vlerk.
Als ik aan die periode terugdenk, komen de herinneringen weer boven drijven. Als tijdens een les, de directeur plotseling kwam binnenstormen, met in zijn kielzog een of andere bobo van Radio-Holland of zo, dan brulde hij bevelend: “Staat!!!” en moest iedereen in de houding naast z’n bank gaan staan. We zaten toch echt niet bij de Marine of zo. Nu is in deze tijd zoiets ondenkbaar, maar ja, je deed het. “Befehl ist Befehl!!”, die wet gold toen ook nog steeds.
Ontgroening
In die eerste periode werden wij ook door de tweedejaars leerlingen ‘ontgroend’. Prachtig was dat, als je daar nu op terugkijkt. We liepen verkleed op de grachten en op De Munt en kregen dan allerlei opdrachten. Het werd een schitterende voorstelling in het centrum van de stad en we trokken veel kijkers.
Het vakkenpakket
Het aantal vakken op deze zeevaartschool was betrekkelijk beperkt, in vergelijking met de middelbare school. Seinen en Opnemen waren naast de Radiotechniek en Engels de belangrijkste vakken. Hoewel, Internationale Voorschriften moest je natuurlijk ook heel goed kennen. En wat te denken van Aardrijkskunde? Heel uitgebreid was dat. Niet alleen alle landen die aan een zee lagen moest je kennen, maar ook de havens, baaien, kapen en niet te vergeten alle kuststations van zo’n land. Zelfs de kabelverbindingen tussen de verschillende landen moest je weten.
Dhr. Van Spingelen tussen zijn leerlingen tijdens bezoek aan de Amsterdamse haven.
Onze leraar Engels, dhr. Van Spingelen, doceerde behalve seinen, opnemen, aardrijkskunde en voorschriften, ook Maleis. Dit laatste was een prachtige taal vonden wij. Hij vertelde regelmatig leuke mopjes. Zoals deze: “Twee Indische geliefden maakten aan elkaar kenbaar dat ze wel even wilden vrijen. Vraagt hij aan haar: “Mau?” en antwoordt zij: Eh, eh!”, wat zoiets betekent als ‘Wil je?’ en als antwoord: ‘Ja, graag!’. De klas lag ‘dubbel’. We waren ook nog niet veel gewend. Eén keer in de week kregen we les in Meteo en deze leraar gaf eveneens Scheepskennis. Ook kregen we Wiskunde van een professor en volgens de directeur ‘waren wij niet waard om z’n schoenen te poetsen’. Maar voor zover ik me kan herinneren is niemand dat ooit ook van plan geweest. Deze professor begreep maar niet waarom wíj het niet begrepen… Hij maakte vaak enorme deelsommen op het bord van héél véél getallen. Iedereen vroeg zich af wat je er midden op zee aan zou hebben. Wij begrepen daar niets van. En er was ook nooit iemand die ons dat duidelijk kon maken. Dus…?
De vrijdagmiddag
De vrijdagmiddag had vaak iets speciaals: de ene week kwam er een dominee, Ds. Bodaan, de vlootpredikant, een heel sympathieke man die met ons een gezellig praatje kwam maken. Die dominee had altijd een verhaal uit de praktijk met een stichtelijk woord erin verweven. Op de andere vrijdag kwam dan een Portugese dokter een praatje maken over o.a. geslachtsziekten die je als jong varensgezel zo makkelijk kon oplopen in het buitenland. Deze verhalen gingen altijd gepaard met de ‘prachtigste’ foto’s van de meest enge geslachtsziektes. Die dokter was een klein mannetje met een mooi baardje en een schitterende snor. En voor zover ik mij kan herinneren, heette hij Dr. Rodriques Pereira, een naam die precies bij hem paste.
Het weekend
De meeste weekenden bracht ik studerend door. Als er door onze klas niet gecollecteerd hoefde te worden voor een of ander goed doel op zaterdagmiddag, was ik zo rond half één ‘s middags weer thuis in Aalsmeer. Toen begon mijn weekend pas. Maar meestal zat ik ‘in de boeken’. Vooral techniek vond ik erg moeilijk. Seinen en opnemen vond ik fantastisch, met name ‘nemen’. Als ik bijvoorbeeld op zondagmorgen, volgens mijn vader dan, maar eens uit bed moest komen, omdat het volgens hem gewoon tijd was, zocht hij op de radio in de kortegolf een mooi radiostation op dat morse uitzond – en toen had je er nog genoeg – dan vloog ik uit bed en begon beneden meteen te ‘nemen’. Ik vond dat fantastisch (en nóg).
Het opneemlokaal, ‘nemen’ op de schrijfmachine…
Het m.s. ‘Utrecht’
Het gebeurde regelmatig dat ik zo tussen kwart over vijf en zes uur in de middag het nieuwsbulletin van Scheveningenradio zat te ‘nemen’; dit bulletin was voor de koopvaardij bestemd en voor mij een goeie oefening. Dit bulletin werd driemaal dagelijks uitgeseind door Scheveningenradio via de korte golf en ik kon dat thuis gewoon via onze radio ook ontvangen. San Francisco Bay met rechts de San Francisco Auckland Bay Bridge. Het linkse schip is het ss ‘Billiton’ en rechts daarvan het m.s. ‘Utrecht’. In het midden wordt het Amerikaanse atoomschip ‘Savannah’ door enkele blusboten begroet.
San Francisco Bay met rechts de San Francisco Auckland Bay Bridge. Het linkse schip is het ss ‘Billiton’ en rechts daarvan het m.s. ‘Utrecht’. In het midden wordt het Amerikaanse atoomschip ‘Savannah’ door enkele blusboten begroet.
Op een gegeven moment was het een item dat ging over de uitspraak in Amerika in de zaak van de Nederlandse telegrafist Van Rie, die aan boord van de ‘Utrecht’ van de Koninklijke Rotterdamse Lloyd de kinderjuffrouw Lynn Kaufmann zou hebben vermoord en over de muur zou hebben gezet in de buurt van Florida. In dit bulletin stond toen dat hij was vrijgesproken! Hij heeft later echter toch wel zijn ontslag van Radio Holland gekregen. Toen ik in 1962 met de ‘Billiton’ van de maatschappij ‘Nederland’ in San Francisco lag, lagen we naast de ‘Utrecht’. Ik kon mij die geschiedenis nog helder voor de geest halen. Ik heb die story nooit vergeten en de ‘Utrecht’ daar altijd enigszins op aangekeken, zo van ‘daar is een paar jaar geleden aan boord iets heel ergs gebeurd met een collega van mij en een kinderjuffrouw…!’
De maandagmorgen
Na een weekend werd het weer maandagmorgen. Vanuit Aalsmeer kwam ik met de bus van Maarse & Kroon aan bij het Haarlemmer-meerstation en ging daarna met tramlijn 16 naar de Vijzelstraat en stapte uit bij de Keizersgracht. Als broekie van 16, 17 jaar was ik voor sommige oudere mannen wellicht ‘aantrekkelijk’ want ik merkte op een gegeven moment dat er een man z’n uiterste best deed om bij mij op het (open)balkon van de tram te komen en zo dicht mogelijk tegen mij aan kwam staan. Soms mistte hij de tram en keek dan speurend rond of hij mij kon zien staan. Zo ja, dan rende hij zo snel hij kon achter de tram aan en probeerde alsnog op het balkon te springen. Soms lukte dat en soms gelukkig ook niet. Dat kon toen nog allemaal. Op die openbalkons mocht je geloof ik met niet meer dan 12 passagiers staan – behalve in de spitstijd, dan golden er blijkbaar andere wetten. Soms stond je ‘als haring-in-een-tonnetje’ opeen gepakt en bij regenachtig weer stond je ‘geplakt’. Nou vond ik dat niet zo erg als er wat vrouwelijk schoons tussen stond, maar meestal waren het kerels. Ik vertelde het op school aan degenen die naast me zaten, dit verhaal van die ‘vieze vent’, en hoe vervelend ik dat vond, dus spraken we af dat ze mij een keer van het Haarlemmermeerstation zouden komen ophalen en die vent ‘zouden aanpakken’. Deze knapen waren zo wie zo een kop groter dat ik én waren al een stuk ouder. Ik was namelijk de op één na jongste (16) van mijn klas. Maar goed, zij zouden mij, ‘die jongen uit de provincie’, wel even helpen. Van die ‘vieze vent’ heb ik daarna nooit meer last gehad. Ik weet nog precies hoe hij er uit zag. Je zou er een trauma van overhouden…
Iedere maandagmorgen begon altijd in het portiek bij de Apotheek op het hoekje van de Vijzelstraat en Keizersgracht, naast de boekwinkel waar we o.a. onze schrijfbloks kochten. Maandagmorgen betekende ook vóór schooltijd een half uurtje sterke weekendverhalen aanhoren. Meestal waren dat de sterke verhalen van een van de oudste leerlingen. Was ik daar dan jaloers op, omdat ik weer eens ‘in de boeken’ had gezeten, praktisch het hele weekend? Misschien wel. Dus had ikzelf nooit zoveel te vertellen, natuurlijk. Frits Blom, dat was me er eentje, hoor, die deed en durfde wat – vooral met vrouwen…! In de beginjaren merkte je gewoon dat ik ‘uit de provincie’ kwam. Het ‘stadse’ was mij geheel vreemd. Als ik in Aalsmeer naar de bioscoop ging, dat was al wat. Hier in Amsterdam, was dat toch heel gewoon. En ’s avonds naar ‘de kroeg’ was in Aalsmeer niet voor te stellen. Dat was alleen voor een heel speciaal soort mensen, die altijd stom dronken uit zo’n café kwamen rollen of er soms werden uitgesmeten. Daar kon je je als zestienjarige toch niet tussen zien zitten. Dat was absoluut ondenkbaar. Zoiets deed je niet! Dat kon je je ouders immers ook niet aandoen. Maar je had daar ook helemaal geen behoefte aan. Dit waren immers andere cafés dan in Amsterdam.
Extra lessen en andere cursussen
Om de week gingen we naar de Heiligeweg, achter de Kalverstraat, om te zwemmen. Want je moest twee zwemdiploma’s hebben vóór je naar zee mocht. Ik haalde daar m’n eerste diploma in juni 1959 en het B-diploma haalde ik in Aalsmeer-Oost. Zwemmen was nou niet bepaald m’n sterkste kant. Ik kan zwemmen, maar daar is dan ook alles mee gezegd. Typen was ook zo iets; we moesten ons typdiploma halen. Maar ik ben daar nog altijd ‘dankbaar’ voor, want toen ik op de passagiersschepen van de Holland Amerika Lijn zat, moest ík meestal het Amerikaanse persbulletin van WCC ‘nemen’ en die werd altijd met een bloedgang uitgezonden, en dan was je blij dat je met een schrijfmachine overweg kon. Want met de hand was dat niet meer bij te schrijven. Ik denk dat we allemaal ons typdiploma haalden. Ik behaalde dit in ieder geval met een prachtige cijferlijst. Ik zie dat mannetje nog in een keurig grijs pak met z’n bestelwagen voor onze school staan, waarin alle schrijfmachines zaten. Er werden dan enkele leerlingen aangewezen om te helpen met de schrijfmachines uit- en in te laden. Later gebruikten we boven in het ‘opneemlokaal’ ook schrijfmachines. Dat kwam dan goed van pas dat we een typdiploma hadden.
Intussen volgden we ook allemaal een cursus Spaans voor Beginners. Dit stelde helaas niet zo erg veel voor. De cursustijd was veel te kort en het was niet verplicht, dus…? Het Engels dat gedoceerd werd, stelde in mijn ogen ook niet zo veel voor. Het stomweg opschrijven van een Engelse tekst uit de Naamlijst van Kuststations, welke hij dicteerde, zag ik het nut hier niet zo van in. Maar ja, mijn mening werd niet gevraagd. Je deed het, omdat het moest voor je examen, maar boeiend was het in ‘t geheel niet. Aardrijkskunde daarentegen was een hobby van me. Ik had op m’n examen dan ook een 7 voor dit vak (een 8 was het maximum wat je toen kon halen…). Maleis was wat anders. Dat vond ik echt wel leuk. Onze leraar had een ruime hoeveelheid leuke mopjes en kon ze dan heel geestig vertellen. Een paar herinner ik me nog. Ieder kind in de klas moest een muziekinstrument noemen. Toen Jantje aan de beurt was zei hij: “Saksosie”, waarop de juffrouw hem vroeg, “En Jantje, wat is in vredesnaam een Saksosie?” waarop Jantje antwoordde: “Nou juf, toen ik gisteravond m’n vader en moeder in de slaapkamer hoorde praten, zei m’n moeder opeens: “Nou, als ik je saksosie, zit daar ook niet veel muziek meer in”. De klas lag ‘dubbel’…En dat mopje over ‘controle’: ieder kind moest een voorbeeld geven met het woordje controle erin. Jantje was aan de beurt en vertelde dat z’n zusje gisteravond een knikker had doorgeslikt en vanmorgen zag ik die knikker uit haar kontrolle… Zo zullen er nog wel een paar geweest zijn. Deze leraar kon soms heel leuk uit de hoek komen.
Radiotechniek
De duffe technieklessen
Anders was het gesteld met de techniekleraar, dhr. Ravenstein. Deze lessen werden zo saai gegeven, zo oervervelend. Je schreef je ‘wezenloos’ maar iets van praktijk om het duidelijker te maken, was er niet bij.
En juist dát heb ik zo gemist. Het zei me allemaal niks, het was vaak abacadabra voor me. Achteraf denk ik wel eens, als hij iets theoretisch uitlegde, had ie toch achter in de klas van lokaal 2 die praktijkstukken kunnen gebruiken?
Lokaal 2, het technieklokaal
Maar goed, hij deed dat niet en je bleef schrijven, eerst in het klad en thuis weer in het ‘net’. Alle verschillende onderdelen, om bijvoorbeeld een zender samen te stellen, bleven achter in het lokaal achter slot en grendel staan jammer, een gemiste kans
De Examens
Na ruim anderhalf jaar studie kwamen zo’n beetje de examens op gang. Een zenuwslopende periode brak aan. Ieder examen bestond uit drie delen. Deel 1: Seinen en Opnemen; deel 2: Voorschriften, Engels en Aardrijkskunde en dan deel 3: Techniek. Ik mocht aanvankelijk nog niet bij de eerste groep meedoen: m’n seinen was net niet voldoende en m’n techniek al helemaal niet. Voor de andere vakken had ik wel ‘op kunnen gaan’. Dus zat ik vaak na vieren boven in het seinlokaal nog te oefenen. Ik leerde me rot aan de techniek, maar ik heb helaas niet zo’n technisch inzicht Maar ik mocht wél in de tweede groep examen doen. Helaas, alles was prima, behalve techniek. Ik zakte met een 4!
Scheveningseweg 6, ‘s-Gravenhage
Nu is het wel zo, dat men in Den Haag, aan de voor ons beruchte Scheveningseweg 6, waar we examen moesten doen, er andere maatstaven op na hielden: men ging maar tot 8. Verder tellen kon men daar blijkbaar niet. Ik heb dat altijd heel vreemd gevonden. Maar dat neemt niet weg dat een 4 gewoon ‘u bent gezakt’ betekende. M’n moeder moest de taart, die ze had besteld, afzeggen. Of dat nog kon zonder kosten weet ik niet meer. Gelukkig bleven de andere resultaten staan, want ik was wel geslaagd voor de overige vijf vakken: Seinen (een 7 bij 16 woorden per minuut) en opnemen (het maximum, een 8!) in het eerste blok; Voorschriften (7), Engels (5) en Aardrijkskunde (7) in het tweede blok. Dus moest ik in oktober alleen m’n techniek nog over doen. Dat lukte gelukkig nu wel. Ik haalde een 7!
Het seinlokaal
Ik had m’n certificaat en ging naar de Praktijkcursus, en dan… naar zee!
Nadat ik mijn certificaat Radio Telegrafist der IIe klasse had gehaald, mocht ik naar de Praktijkcursus. Dat hield in, dat je gedurende een cursus van zes maanden wegwijs werd gemaakt in het doen en laten aan boord van de Koopvaardijschepen. Zowel op technisch-, als op administratief gebied. Ook werd je wegwijs gemaakt hoe het aan boord van passagiersschepen toeging, vrachtschepen, tankers en zeeslepers. Een etiquetteboekje werd uitgereikt, waarin stond hoe je je moest gedragen tegenover passagiers, mede-officieren en andere bemanningsleden. Ook tafelmanieren werden hierin besproken en kledingvoorschriften. Kortom, een handig boekje waardoor je nooit een buil kon vallen en dat antwoord gaf op allerlei situaties die zich konden voordoen aan boord.
De Praktijkcursus
Deze cursus werd gehouden in de Kerkstraat, achter de Keizersgracht. Ik heb daar veel van opgestoken. Eindelijk kreeg je echte zenders en ontvangers te zien, óók van binnen…Radio Holland had een ervaren telegrafist, Gerrit Stumpel, een oude-rot in het vak, gevraagd ons wat praktische kennis bij te brengen, van onder andere de telegramadministratie van Radio Holland. Tevens vertelde hij veel dingen van hoe het allemaal aan boord toeging. Hij kon werkelijk uren vertellen. Het was een meesterlijke vent die heel boeiend uit zijn eigen vaartijd kon vertellen. We genoten hier van. Ook van hem hebben we veel geleerd. Eén verhaal herinner ik mij nog heel goed. Als hij met verlof zomers thuis was, vroeg z’n vrouw hem wel eens om samen met het hele gezin een dagje naar het strand te gaan. Maar dan wilde ze wel hebben dat hij z’n uniform aan deed. Nou dat geloof je toch zeker zelf niet, want zijn weerwoord was dan: “Kan men aan het aantal kinderen zien hoe vaak ik met verlof thuis ben geweest, kijk wel uit!” Dat heeft hij dan ook nooit gedaan. Mijn jongere broer, wellicht aangestoken door mijn enthousiasme, is een jaar of zeven na mij ook als telegrafist gaan varen. Zijn eerste reis als assistent wás bij dezelfde telegrafist die bij ons wat praktijkervaring had bijgebracht. Hij trof het beter dan ik op mijn eerste reis. Maar daarover later. In december 1960 moesten we ook nog het ‘sloepgastdiploma’ halen op het IJ. Met dit diploma kon je onder andere als sloepscommandant optreden als je het schip moest verlaten en iedereen dan in de sloepen moest. Tevens moesten we ook ‘leren’ roeien met zo’n grote sloep en alles weten van een kompas. Maar het lukte allemaal. Ik weet nog wel dat het verschrikkelijk koud was in die sloep, een ijzige koude oostenwind bij een temperatuur van slechts 4 graden, maar de gevoelstemperatuur lag veel lager. Maar goed, iedereen slaagde, al of niet met vlag en wimpel. En intussen had ik mijn uniformen – het donker blauwe, het kaki- en de tropenuniformen – al aangeschaft; twee grote koffers vol en moest er (natuurlijk) een foto worden gemaakt, ín uniform. En thuis stond deze foto dan naast die van m’n broer, ook in uniform, op de schoorsteen. Later zou nummer drie er ook nog bijkomen… Nu was ik er toch echt klaar voor om te gaan varen. In mei 1961 was het dan zover.
Eindelijk naar zee
In de groep die op de praktijkcursus zat, was ik de derde die in 1961 naar zee mocht. Ik ging niet voor twee jaar naar de Oost (standplaats Singapore of Hong Kong) wat ik wel graag had gewild, maar begon ‘gewoon’ als assistent-telegrafist, in Amsterdam op een vracht/passagiersschip van de KNSM, een reisje van slechts zes weken. Toen begon het circus: keuren, monsteren en melden op de Inspectie van Radio Holland aan de Levantkade in Amsterdam-Oost.
m.s. “Willemstad”/ PIQI, 1950 – 1967
Het werd de ‘Willemstad’ met als chef-telegrafist Karel van Druten. Zes weken uit en thuis. Een ‘snoepreisje’ naar de West-Indisch, Suriname en Brits Guyana. Vooral Trinidad maakte indruk op me. Maar hierover later meer.
Het zeegat uit
Mijn chef lag in de sluizen van IJmuiden, nota bene vlak na vertrek uit Amsterdam, al in z’n kooi, ziek! En de reis moest nog beginnen. Dan voel je je als jongste broekie toch ook knap beroerd. Hij had namelijk die dag een cocktail-injectie gekregen. Voordat hij ging aanmonsteren voor deze reis moest hij nog gekeurd worden en de nodige injecties halen. Zelf had ik die al een poos van te voren gekregen en ik was niet ziek geworden. Zeker sterk genoeg…! Iedere zeeman had achter in zijn monsterboekje ook een boekje voor de nodige injecties. De ene prik moest je ieder jaar halen en een andere om de vijf jaar. Enzovoort. Deze cocktailinjectie was tegen drie tropische ziektes, ik meen Cholera, tyfus en paratyfus AB. Maar goed, hij was er dus knap beroerd van. Dus toen we buitengaats waren, op zee, mompelde hij uit z’n slaaphut, welke naast de radiohut lag, “Je meldt je maar af bij Scheveningenradio, je zoekt het maar effe lekker zelf uit”. Tja, en daar zit je dan: ‘in ’t diepe gegooid’, noemen ze dat geloof ik. Gelukkig had ik die zender en ontvanger al eens eerder gezien en wist ook wel hoe die werkten. Een goede lering was het wel. ‘Zelf uitzoeken en vooral zelf uitproberen’.
Scheveningen Radio, gelegen op het 2e Sluiseiland in IJmuiden
Maar de eerste keer dat je zo’n seinsleutel aanraakt om je af te melden aan het kuststation, dat is toch wel heel spannend. Ik weet het nog heel goed!
Maar het ging gelukkig allemaal goed, ik kreeg keurig antwoord van Scheveningenradio en ze wensten ons ‘een goede reis en tot ziens’ (allemaal in morse, natuurlijk). De kapitein bracht me toen een telegram voor de agent in het Engelse Southampton, de eerste haven die we aan zouden doen. Ik wist toen wel welk kuststation ik hier voor hebben moest: Nitonradio, met als roepletters GNI.
Een vlak zeetje, niets aan de hand
Na Southampton gingen we richting Golf van Biskaje. Tja, een heel berucht gebied. Het kan daar namelijk vreselijk ‘spoken’ maar dit keer was het volgens m’n collega’s aan boord een ‘vlak zeetje’. Zelf dacht ik daar heel anders over, want ik voelde me met het uur beroerder worden. Intussen was m’n chef al weer even op en zat – was zelf toch ook nog niet zo lekker – vanachter z’n bureautje in zijn hut naar mij te kijken hoe of ik het allemaal regelde. Hij merkte ook wel dat ik steeds beroerder werd, maar het werk moest door gaan. Niet zeuren, gewoon doorgaan! Tenslotte zat ik bijna over te geven achter m’n seinsleutel, waarop hij mij toesnauwde: “Duvel nu maar op naar je kooi, ik zal het zelf wel weer doen!” ‘Gelukkig’, dacht ik en ik naar m’n hut én naar m’n kooi. Alle mensen wat was ik zeeziek… dacht ik. Binnen tien minuten kwam m’n chef mij al weer uit m’n ‘vette lappen’ halen: “Zo, lang genoeg gelegen, daar kweek je geen zeelui mee, kom d’r maar uit en aan je werk. Je komt tenslotte aan boord om te werken!”. Hij had intussen wel gezorgd voor wat scheepsbeschuit en dat moest ik dan maar opeten. Ik moet zeggen, ik ben nooit meer zeeziek geweest…!
Lissabon en Madeira
De eerstvolgende haven na de Golf van Biskaje was Lissabon. Daar hebben we maar heel kort gelegen en ik kan me eigenlijk alleen die schitterende brug over de Taag nog herinneren. Prachtig.
Maar een echte, mooie havenplaats, die de ‘Willemstad’ aan deed na Southampton en Lissabon, was Funchal op Madeira. Dat was zo’n belevenis voor me, aankomst in zo’n schitterend mooie havenplaats, dat ik mezelf beloofde dat ik daar op m’n huwelijksreis heen zou gaan. Maar daar is het tot nu toe nog niet van gekomen, wel het huwelijk, maar we zijn niet op huwelijksreis naar Funchal geweest. Maar wie weet, komen we er nog wel eens, ook al is het dan géén huwelijksreis meer, want ik ben al vele jaren getrouwd, maar misschien een huwelijksjubileum?
Funchal, Madeira, 15 juni 1961
De oversteek
Het was zomer op het noordelijk halfrond, dus weinig of geen stormen, een rustig, kabbelend zeetje met af en toe wat vliegende vissen aan dek als de zee iets wilder was en natuurlijk de vele dolfijnen. Als je met het schip in een school dolfijnen terecht kwam, was het echt genieten. De stuurman van de wacht waarschuwde dan de passagiers en als die dit dan hoorden, liep het dek helemaal vol en maakte men volop foto’s. Een ieder genoot van dit schouwspel. Ook het detachement soldaten, die allemaal beneden op dek in het zonnetje zaten, genoten hiervan. Er viel weer eens iets te beleven, want iedere dag op de shuffle-baan begon ook te vervelen. En voor zover ik me kan herinneren, was er nog geen zwembad aan boord. Tenslotte was dit niet zo’n luxe passagiersschip als de schepen van de Holland Amerika Lijn. Dit was ‘slechts’ een vracht-passagiersschip, met een accommodatie voor 155 passagiers en dat behalve vracht ook een detachement soldaten voor Suriname vervoerde.
Trinidad
Een van de eerste havens na de oversteek, was Port of Spain op het eiland Trinidad. Een heerlijk, tropisch, gezellig en mooi eiland. Voor een paar West-Indische dollars huurde je een taxi, mét chauffeur en ging je met een stel maten de hele dag het eiland verkennen. Schitterende stranden met alleen wat palmbomen, heerlijk, glashelder zeewater, dus lekker zwemmen en enorm gezellige mensen. Ik keek m’n ogen uit. Dat je dat allemaal mocht meemaken, dat was toch geweldig!
Trinidad en Tobago
’s Avonds met een stel jongelui gezellig een biertje aan de wal drinken, kijken naar de limbodansers én danseressen en luisteren naar de schitterende muziek van de steelbands. Men maakte deze muziek op diverse maten oliedrums. Voor mij geheel iets nieuws. Tussen het Rotterdamse winkelcentrum Alexandrium 1 en 2 zit nu nog vaak iemand deze heerlijke Caraïbische muziek te spelen. Dan ga ik terug in de tijd, even nagenieten.
Suriname
De haven van Paramaribo
De vis- en fruitmarkt van Paramaribo
Paramaribo viel me bij een eerste aanblik een beetje tegen. Ik had daar een heel andere voorstelling van, dit was gewoon een grote nederzetting. Ik moet zeggen dat het er toen, vlak voor wij daar aankwamen, enorm had geregend. Dus alles was modderig en vies. Met mijn chef ben ik toen onder andere op de vis- en fruitmarkt geweest. Mensen, wat stonk het daar. Eén van de weinige keren dat m’n chef even de wal op ging. Ik mocht overal ‘even’ gaan kijken, meestal ging ik met een stuurman of machinist, die om toerbeurt permissie kregen ergens de wal op te gaan. De volgende dag kwam er ’s morgens zo rond ‘pikheet’ – koffietijd – een schitterend oud, lief Surinaams vrouwtje aan boord de ‘bestelling opnemen’. Zij maakte voor velen van ons een Surinaamse hap klaar. Ik deed wel mee, want dat wilde ik ook wel eens proberen: heerlijke nasi met saté en pindasaus. Niet op een bord, maar verpakt in een palmblad. We hadden de kombuis al gewaarschuwd dat we ’s middags niet kwamen eten – daar was het toch meestal rodekool met een stukje rundvlees, dat konden we voor één keer wel missen. Voor één Surinaamse gulden at je je vingers bijna erbij op, zó smakelijk. Bij één van de officieren zaten we dan allemaal in de hut met een pot bier gezellig bij elkaar. De meesten van ons gewoon op hun gat op de grond en dan maar genieten. Bah, wat lekker was dat dan.
Brits Guyana
Na Paramaribo gingen we lossen en weer laden in Georgetown, de haven- en hoofdstad van het volgende land in Zuid-Amerika, Brits Guyana. Mijn chef ging eigenlijk nooit de wal op, behalve hier. Zo gauw we voor de kant lagen, smeerde hij hem en vlak voor vertrek kwam hij dan weer aan boord. ‘Hij bezocht z’n oude tante’ zei hij dan. Ja, ja, het zal wel. Maar een knappe dame stond ons dan uit te zwaaien bij vertrek. Z’n tante…?
Johan de Geus