Persoonlijke verhalen

Frits Blom

Frits Blom werkte op Scheveningenradio van 1966 to 1979.

Een bijdrage van F.W. Blom.

In 1966 werd een begin gemaakt met de bouw van het Radiogebouw aan de Lange Nieuwstraat in IJmuiden, gebouwd ten behoeve van de huisvesting van Scheveningenradio. De bouw duurde tot 1971. Omdat zich in het gebouw radio-ontvangers bevonden diende dit gebouw te worden beschermd tegen ongewenste, storende, radiosignalen. Daartoe diende het als een “Kooi van Faraday” te worden gebouwd dus met veel ijzerwerk, hetgeen de slopers nu aan de lijve ondervinden en ook op de foto’s bij dit artikel te zien is.

De begane grond werd “verhuurd” aan de Post-poot van PTT, het postkantoor en het EKP (Expeditie Knooppunt). De eerste en tweede verdieping aan de Gemeente Velsen, alwaar een sociale afdeling, de Geneeskundige Dienst en een huisvestigings afdeling werden ondergebracht. Ik spreek van Post-poot omdat de PTT vroeger bestond uit drie “poten” de Post-, de Telegraaf- (telex) en Telefoonpoot.

De Radiodienst viel onder de Hoofddirectie Algemene Zaken en Radio. Deze diensten hadden absoluut geen binding met elkaar.

Terug naar het gebouw. De derde, vierde, vijfde en zesde verdieping waren in gebruik door Scheveningenradio, t.w. de gehele derde verdieping Technische Dienst met onder andere het omzetten van de straalverbindingsfrequenties naar de ontvangers, de technische telefonie ruimten, noodvoorzieningen, werkplaatsen etc.

De vierde verdieping was bestemd voor de radiotelegrafie (Afd. I), waaronder de Middengolf (500 kHz, 461 kHz, 512 kHz) en de Korte golf ( 4, 8, 12, 16 en 22 MHz) alsmede de TOR (Telex Over Radio); de Radiotelefonie (Afd III) voor Middengolf (1650 – 4000 kHz), de Kortegolf en de VHF (Marifoon op frequenties rond de 150 MHZ ook wel 2 meter genoemd); Afdeling Landlijn (Afd II) alwaar onder meer de telexen, de teletypes en de omzetters voor telextapes t.b.v. de morse IJmuiden 02EU-uitzendingen stonden. Voorts bevonden zich op deze verdieping de directiekamers en het secretariaat (waaronder de “werkverdeling”).

De vijfde verdieping was bestemd voor de Administratie voor de afhandeling van telegrammen en telefoongesprekken (financieel) en niet te vergeten de ruimten voor de Afd Opleidingen.

Op de zesde verdieping bevond zich de kantine en een grote ruimte met “bühne” voor algemeen gebruik zoals films, feesten, bijeenkomsten etc.

Scheveningenradio werd na Wereldoorlog II in 1945 niet meer in het Postkantoor aan de Kanaalstraat of in de Spaarndammerpolder gehuisvest, maar in de toenmalige “Wilhelminaschool”, een gebouw aan de Houtmanstraat en het ontwikkelde zich snel. Dit gebouw werd al spoedig te klein, gezien de enorme verkeersontwikkeling in de daarop volgende 5 jaren. De jaren waarin de dames op de Radiotelefonie werden geïntroduceerd, hetgeen een enorm succes bleek. Al snel IJmuiden 03waren de “meisjes met de gouden stem” een volledig ingeburgerd begrip bij de zeevarenden en de Radiotelefonie groeide voorspoedig.

In de tijd van de troepentransportschepen naar het voormalige Nederlands-Indië, de emigrantenschepen naar Australië, Nieuw Zeeland, Zuid Afrika en Canada vond de geboorte plaats van de goedkope GTG-telegrammen met de standaardteksten en de verdere ontwikkeling Radiosurprisedienst van Radio Holland de CTV’s/GST’s. Daarnaast ook de Radiobrieftelegrammen (SLT’s).

Op 12 oktober 1949 werd een begin gemaakt met de bouw van de volgende locatie dit maal op het Tweede Sluiseiland, dat resulteerde dat het kuststation op 17 november 1951 om 23.00 uur aldaar in dienst kwam.

Het heeft de stormramp van 1953 (28 noodgevallen!) overleefd, alleen de kelder liep onder water en het speelde een belangrijke rol in die rampzalige periode daarna.

In de jaren die volgden werd onder meer het VHF-verkeer (de Marifonie) ontwikkeld, de TOR (Telex-Over-Radio) geïntroduceerd en de eerste stappen met het satellietverkeer (Marisat).

Begin jaren 70 werd van Rijkswaterstaat vernomen dat Scheveningenradio niet langer kon worden gehandhaafd op die plaats in verband met de uitbreiding van de gebouwen voor de sluizenbediening en wat men nog meer dacht in de toekomst te gaan uitvoeren. Dat was de reden om naar een nieuwe locatie te gaan uitzien en in dit geval een geheel nieuw te bouwen pand aan de Lange Nieuwstraat tussen de Spaarne- en de Merwedestraat. Dit pand werd in 1971 in gebruikgenomen.

In dit jaar verhuisden de Afdelingen I en II (Radiotelegrafie en Landlijn) in de nacht van 1 op 2 februari, de week er na in de nacht van 8 februari volgde Afd III (Radiotelefonie) eveneens. Hoewel Scheveningenradio van de plaats op het Tweede Sluiseiland was verdwenen is tot op heden op die locatie nog niets gebouwd.

Voor het nieuwe gebouw moesten onder meer nieuwe telefoonkabels rechtstreeks naar de knooppuntcentrale IJmuiden (tevens eindcentrale) worden aangelegd, dit om direct interlokaal/internationaal te kiezen (zonder de 0). Daarnaast moesten nieuwe ontvangantennes worden geplaatst die verbonden waren met het radiogebouw, immers op het sluiseiland waren deze gesloopt. Er werd een oplossing gevonden in het vrij komen van het ontvang-antennepark in Nederhorst ten Berg, het oude ontvangstation van afdeling Holland-Radio PTT (de Binnen- en Buiten Europese Vaste Radioverbindingen). Door middel van een straalverbinding tussen Nederhorst ten Berg via de straalverbindingstoren van de Districtcentrale Haarlem

(Waarderpolder) werden de ontvangantennes gekoppeld met het radiogebouw, de bekende rode kam op het dak (voorschrift van de architect). Op de derde verdieping werden deze signalen uit de draaggolf gefilterd en op een “eigen” frequentie naar de ontvangers op de vierde verdieping omgetransformeerd.

Tijdens de jaren 80 werd het verkeer minder en minder, het satellietverkeer kreeg meer de overhand via Burum. Later liep ook het TOR-verkeer terug.

Vanaf 1986 verdwenen langzamerhand steeds meer kuststations om ons heen uit de lucht. Op 31 december 1988 kwam Scheveningenradio PCH om 23.55 uur voor het laatst in de lucht op de noodfrequentie radiotelegrafie 500 kHz.

Overeenkomstig de organisatie in de Verenigde Staten kwam het Nood- Spoed- en Veiligheidsverkeer (NVS-verkeer), de gehele Search and Rescue-organisatie (SAR) en alle Dienstverlenende (D) en Toezichthoudende (T) organisaties op de Noordzee terecht bij de Kustwacht.

In eerste instantie kwamen de D-taken onder leiding van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de T-taken onder leiding van de Koninklijke Marine.

De Rijkspolitie te water wilde in eerste instantie het beheer in de Zeeuwse binnenwateren, hetgeen we uit onze eigen ervaring tijdens NVS-gevallen in die wateren nog wel kunnen herinneren, maar dat is niet doorgegaan.

In het begin van de nieuwe inrichting van de Kustwacht moest Scheveningenradio bij noodoproepen op de VHF kanaal 16 de nieuwe in radioverkeer onervaren “Kustwachtmedewerkers” nog informeren, daarna nam deze dienst het noodverkeer op kanaal 16 in zijn geheel over. Weer later gingen enkele ter zake kundige collega’s over naar de Kustwacht en werd de hele afhandeling van nood-, spoed- en veiligheidsverkeer door de Kustwacht overgenomen, met andere woorden weg primaire taak van het internationaal (ITU) werkende kuststation, slechts het openbaar verkeer resulteerde en dat was een aflopende zaak, gezien de vergevorderde ontwikkeling van het telefoonverkeer. We doen het wel met onze mobieltjes zelf, niet waar?

Enkele jaren later werden alle taken overgebracht van genoemde Ministeries naar de Koninklijke Marine; hoe zo informeerde de chefseinzaal in geval van nood de commandant van de wacht op vliegveld Valkenburg en moest die als deze dienst iets IJmuiden 10had gevonden dit weer doorgeven aan die man op Scheveningenradio?

De kustwacht verhuisde daarop naar Den Helder.

Op 31 december 1998 kwam het einde van de radiodienst in zijn geheel.

Hoewel we als “ambachtsman” met technische achtergrond geen probleem hebben met het als gevolg van die technische ontwikkeling overbodig worden van het ambacht, geeft terugkijken naar aanleiding van bepaalde gebeurtenissen toch emotionele gevoelens. Het was echt een prachtig internationaal beroep, hetgeen ook blijkt als ik nog wel eens buitenlandse collega’s (Engelse, Duitse, Franse) spreek, ook zij hebben dezelfde gevoelens. Vorig jaar had ik tijdens de herdenkingsdag van de “Titanic/MGY” rond 12 april nog contact met een collega van LPD General Pachecoradio Argentinië, we hadden ‘s-nachts altijd een sced.

Ja, wat Scheveningenradio aangaat was het tussen die duizenden kuststations een wereldnaam binnen die internationale maritieme wereld en dàt stond in IJmuiden, waar iedereen het ’t postkantoor noemde.

Het gesloopte gebouw van Scheveningenradio is niet het laatste radiogebouw in Nederland: dat staat op de Veluwe, Kootwijkradio in het dorpje Radio Kootwijk. Een prachtig gebouw in de stijl van de Amsterdamsche School, dat, gezien zijn historische en culturele waarde hopelijk behouden mag blijven.

Een bijdrage van Frits Blom

  1. Geschiedenis
    Ongetwijfeld zijn er mensen, die zich afvragen hoe het kwam dat de toenmalige PTT de maritieme radio-examens afnam, terwijl men toch zou denken dat het zeevaartonderwijs de aangewezen instantie zou moeten zijn. Hiervoor moeten we terug naar het begin van de 20e eeuw.

Het Staatsbedrijf PTT was tot 1989 een ambtelijke organisatie dat bedrijfsopleidingen kende welke werden afgesloten met een vakexamen.

Oorspronkelijk bestond PTT uit twee grote organisaties, de Post- en de Telegraafpoot. Later is een derde organisatie ontstaan de Telefoonpoot. Deze organisaties, hoofddirecties genoemd met aan het hoofd een hoofddirecteur, waren min of meer autonoom, dat wil zeggen Post was totaal iets anders dan Telegraaf of Telefoon. Alles wat er nieuw bij kwam diende te worden ondergebracht in een van deze organisaties.

Het in deze organisaties werkende personeel werd in twee groepen gescheiden, het exploitatieve personeel en het hogere personeel. Tot het exploitatieve personeel behoorden onder meer telefoonmonteurs, telefonisten, (landlijn)telegrafisten, schrijvers, bestellers enz., mensen die het eigenlijke ambachtelijke werk deden. Men kon, na eerst vakexamens te hebben gedaan, bijvoorbeeld opklimmen van monteur naar monteur 1, of van employé 3 naar bureauchef bijzondere diensten. Voor het hogere personeel waren er rangen van aspirant referendaris tot en met hoofdinspecteur met enige sterren.

Tegenwoordig (voor 1980) spreekt men niet meer over rangen, maar van loonschalen en zijn de vakexamens afgeschaft. Na het “zelfstandig” worden van PTT-Telecom werd ook de ambtelijke benamingen afgestoten en verhuisde de hierbij betrekking hebbende organisatie naar het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, doch dit voert te ver om te “verhalen”. Daarnaast kende men binnen de hoofddirecties een onderverdeling in dienstgroepen, zo had men technischeambtenaren, telefoonambtenaren, telegraafambtenaren, kustradiotelegraaf- en kustradiotelefoonambtenaren enz. elk met eigen vakexamens. De kustradiotelegraafambtenaren van PTT waren dit geworden op basis van boven genoemde ambtelijke vakexamens. We voelen al dat radiotelegraaf iets geheel anders is dan telefoon of telegraaf. Organisatorisch klopte het dus niet.

Vanaf het begin werd de radiodienst dan ook ondergebracht bij de Telegraafpoot en later toen men de radiotelefonie in gebruik nam werd deze ondergebracht in de Telefoonpoot. Niet voor lang overigens, want beide diensten werden door de radiodienst uitgevoerd en dat gaf natuurlijk verwarring.
De vakexamens radiotelegrafie en radiotelefonie waren in basis gelijk aan die van de examens voor de certificaten radiotelegrafie en -telefonie, al hoewel er voornamelijk bedrijfstechnisch gezien wel een discrepantie aanwezig was.

Een en ander heeft echter een historische achtergrond gehad. De exploitatie van radiostations aan boord van schepen is niet in handen geweest van het Rijk, maar werd in het begin door een tweetal particuliere maatschappijen bedreven. Dat waren Franse Compagnie Radio-Maritime in Rotterdam en vanaf 1916 de Nederlandsche Telegraaf Maatschappij, Radio Holland in Amsterdam.

Nu moeten we ons voorstellen dat radiocommunicatie voor 1912 eigenlijk hoofdzakelijk bedoeld was om berichten uit te wisselen tussen passagiers en hun contacten aan de wal, daarnaast konden reders hun kapiteins opdrachten verstrekken en omgekeerd. Radio aan boord kostte alleen maar geld en daar hielden de meeste reders niet van. Buitenlandse maatschappijen waaronder Marconi en SAIT waren daarom de aangewezen ondernemingen om tegen een vergoeding de radio aan boord te doen exploiteren. Tijdens de 1e Wereld Oorlog was, gezien onze neutrale positie, een en ander moeilijk te verwezenlijken. Dit was de reden dat in 1916 Radio Holland is opgericht door de Nederlandse rederijen. Binnen enkele jaren werd, om dezelfde reden, de Nederlandsche Seintoestellen Fabriek (NSF) opgericht. Apparatuur levering door bijvoorbeeld Marconi was verboden, dus op deze manier kon Marconi toch leveren.

Met de opleiding tot scheepsradiotelegrafist heeft het Rijk ook weinig tot geen bemoeienis gehad. De opleiding was in handen van zeevaartscholen, instituten, particuliere cursussen enz. Al in het Reglement, behorende bij de eerste Radio-overeenkomst, gesloten te Berlijn op 3 november 1906, kwam een artikel voor, waarin de eis werd gesteld, dat de dienst van het scheepsradiostation moest worden uitgeoefend door een radiotelegrafist in het bezit van een certificaat, dat diende te zijn uitgereikt door de Regering van het land, waartoe het schip behoorde. Daarmee werd derhalve de grondslag gelegd voor het examen Radiotelegrafist. Let wel, er was toen alleen sprake van één certificaat. Het onderscheid tussen 1e en 2e klasse is pas later gekomen.

Toch zou het nog enkele jaren duren voordat in Nederland tot instelling van het examen werd overgegaan. Nederland behoorde tot de ondertekenaars van de Conferentie van Berlijn en na het sluiten van die overeenkomst werd al spoedig de eerste vergunning verleend voor de exploitatie van Nederlandse scheepsradiotelegrafiestations, doch er bestond geen behoefte aan een gelegenheid om het certificaat te verwerven.

De eerste Nederlandse scheepsstations werden geëxploiteerd door de Compagnie de Télégraphie Sans Fils (SAIT) in Brussel, een onderneming met licenties van de Marconi Maatschappij. Het was een goed georganiseerd bedrijf, dat beschikte over behoorlijk onderlegd en geroutineerd personeel. Het Nederlandse Bestuur (de Regering) volstond met een verklaring van deze Maatschappij, waaruit bleek dat zowel de apparatuur als het personeel voldeed aan de bepalingen van Berlijn, terwijl aan de directie de verplichting werd opgelegd er zorg voor te dragen dat het geheim op de berichtgeving werd bewaard. Op 17 december 1906 werd aan de NASM een Ministeriële Beschikking afgegeven, welke later is vervangen door een Concessie van de Koningin.

Aanvankelijk werden door het Nederlandse Bestuur geen certificaten van bekwaamheid afgegeven. Daar kwam pas verandering in toen de NASM er op dit punt toe werd gedwongen door wetgeving in Amerika.
Wat was het geval? Op 1 juli 1911 trad in de Verenigde Staten de United States Wireless Act in werking. Hierin stond onder meer dat radiotelegrafisten, ook die aan boord van andere dan Amerikaanse schepen, in Amerikaanse wateren een certificaat van bekwaamheid moesten kunnen overleggen, dat was afgegeven door de Regering van het betrokken land. Eigenlijk hetzelfde als in Berlijn was bedoeld. Het certificaat diende echter een verklaring te bevatten, dat de betrokken Regering de radiotelegrafist de verplichting tot geheimhouding had opgelegd. Deze bepaling en in het bijzonder die op de beëdiging, is de aanleiding geweest tot het instellen van het examen in Nederland. “Indien de radiotelegrafisten zich toch persoonlijk moeten melden voor de beëdiging kunnen ze meteen wel een examen afleggen”, was de redenering van het Nederlandse Gouvernement.

De chef Technische Dienst van de Radiodienst, de heer H.J. Nierstrasz, dezelfde van het kuststation Scheveningen Haven, begaf zich op vrijdag 9 juni 1911 met een collega naar een locatie aan de Boompjes in Rotterdam om de eerste twee kandidaten te examineren. Het betrof de heren B.J. Hattink van het ss “Rotterdam/PEA” en J. Raebel van het ss “Wilis/PFG”, beiden slaagden voor het examen, geen van beiden bleef met seinen onder de 22 woorden per minuut.
Het examen omvatte de volgende onderdelen:

opnemen van morse schrift met een snelheid van minstens 20 woorden per minuut;
seinen met 20 woorden per minuut;
bekendheid met de wettelijke voorschriften van toepassing op de radiotelegrafische berichtgeving;
bekendheid met het radiotelegrafische systeem van Marconi en het afregelen van de daarbij behorende toestellen.

Opmerkelijk is de hoge seinsnelheid die in die dagen werd gebezigd. Snelheden van 25 woorden en erboven werden herhaaldelijk genoteerd. Het jaar erop kwam de Conventie van Londen, de tweede radioconferentie, tot stand. Hier werd een dienstreglement vastgesteld met als belangrijk nieuwtje de bepaling in Artikel X, dat er twee certificaten zouden bestaan, een certificaat 1e klasse en een 2e klasse.

Het verschil in de exameneisen tussen 1e en 2e klasse bestond praktisch alleen in de snelheid van seinen en opnemen. Voor de 1e klasse was dat minstens 20 woorden en voor de 2e klasse minstens 12 woorden per minuut. Daarnaast was in Artikel X een vrij nauwkeurige omschrijving gegeven van de schepen, waarop de houders van certificaten 2e klasse, hetzij voor zelfstandige dienstuitoefening, hetzij als Suppliant, konden worden toegelaten.

Deze nieuwe bepalingen, die op 1 juli 1913 in werking zouden treden gaven de toenmalige directeur-generaal PTT, de heer Pop aanleiding middelen te beramen om in de grote behoefte die zou ontstaan, te voorzien. Een oplossing, meende hij, was het rekruteren van telegrafisten uit de scheepsofficieren, in het bijzonder de stuurlieden. Dit heeft menig radio-officier hem later niet in dank afgenomen, het bleek koren op de molen van de nautische dienst voor de bewijsvoering in de messroom, wie aan boord de belangrijkste officieren waren. Een en ander heeft er toe geleid dat, bij wijze van proef, met de besturen van enkele zeevaartscholen (Amsterdam, Rotterdam en Vlissingen) een regeling werd getroffen in zake het geven van onderwijs in de radiotelegrafie aan die scholen. Het Rijk zorgde voor de onderwijskrachten en waar nodig voor materieel. Dit betekende echter nog niet dat het certificaat kon worden behaald. De opleiding was beperkt en leerlingen, die ongeveer aan de minimum eisen konden voldoen, werden in de gelegenheid gesteld hun bekwaamheid te laten zien in tegenwoordigheid van de Chef Radiodienst (de heer H.J. Nierstrasz). Als de uitslag gunstig was werd door hem een aantekening op hun stuurmansdiploma gemaakt.

Om later als suppliant te kunnen optreden diende, in overeenstemming met de bepalingen van Londen, eerst het volledige examen te worden afgelegd voor het certificaat. Deze tijdelijke maatregel was echter niet bevredigend. De resultaten van de verscheidene scholen waren niet even gunstig. Geen eenheid in onderwijs. In Vlissingen gaven niet minder dan 6 docenten les. Het waren de beheerders van Rijksscheepsstations aan boord van schepen van de Maatschappij Zeeland, die, als zij bij toerbeurt aan wal waren, les gaven.

Bij het hoofdbestuur van PTT begon men zich echter af te vragen of het wel juist was dat PTT zich hoe langer hoe meer ging bemoeien met het onderwijs aan de zeevaartscholen, terwijl de zeevaart toch werd behartigd door het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. Om een betere organisatie van dit onderwijs te verkrijgen ging men in overleg met dit Departement. Dit heeft geleid tot het werkelijk gewenste doel. Voor zover PTT zich met het lesgeven zou belasten zouden de kosten aan PTT worden vergoed. Daarnaast werd besloten voor de regeling van het onderwijs een examencommissie in te stellen. Deze commissie zou de examenprogramma’s samenstellen en de periodieke herziening van de certificaten behandelen.

Bij Ministeriële Beschikking No.14 van 5 januari 1914 werd officieel de Examen Commissie voor de Radiotelegrafie ingesteld. Tot de eerste leden van deze commissie werden benoemd de heren: H.J. Nierstrasz voorzitter, W.P. Harsthalt plaats vervangend voorzitter, W.B.H. Meiners, I. Van Dam, M.J. Baak en I. De Vries. De heer Baak, directeur van het Post en Telegraaf kantoor IJmuiden (Kanaalstraat), was later bovendien beheerder van het bedieningsstation van PCH in IJmuiden. Hier ligt de oorsprong van het feit dat, na het noodzakelijke scheiden van het zend- en het ontvangstation, het kuststation in IJmuiden werd gesitueerd. Het kan vreemd lopen in de geschiedenis.

De examencommissie zette zich meteen aan het werk en ontwierp een programma naar de grondslagen van Artikel X van de 2e Radio Conferentie te Londen alsmede een examenreglement.
In het reglement was de bepaling opgenomen dat het examen voor een ieder was open- gesteld. Hiermee werd niet alleen gebroken met de regel dat alleen personen werden toegelaten, die daarvoor door de Marconi-Maatschappij waren voorgedragen, doch werd tevens beslist over een punt, waarover destijds de autoriteiten van mening verschilden, te weten het al of niet toelaten van vrouwen!

Dames excuses, ik citeer:
“Waar bij ernstige calamiteiten aan boord zoveel afhangt van de houding van de radiotelegrafist en deze onder alle omstandigheden zijn kalmte moet kunnen bewaren en daarbij in noodgevallen eerst op het laatste ogenblik zijn post aan boord zal mogen verlaten, achten sommigen het aan ernstige bedenking onderhevig om vrouwen gelegenheid te geven onder die omstandigheden op te treden”…… Mij verschijnt de 21e eeuw het schaamrood naar de kaken! De toenmalige directeur-generaal, Jhr. Alting von Geusau, echter dacht er anders over, hij kon niet inzien dat een vrouw aan boord niet even kalm en plichtmatig zou kunnen zijn als een man. Hij wees er overigens wel op, dat het Nederlandse Bestuur alleen het certificaat afgaf en zich niet bemoeide met de plaatsing aan boord van schepen. Als we bedenken dat in de negentiende eeuw de gedachte had post gevat dat, “gezien hun hormonale instelling, hysterie en dergelijke, alleen bij vrouwen voor zou komen” (iets dat natuurlijk volkomen onzin is), dan kan men nu de conclusie trekken, dat de heer Alting von Geusau toen behoorlijk zijn nek heeft uitgestoken. Men besloot toch tot toelating over te gaan.

In de loop van 1920 kon Radio Holland de lokalen aan de Boompjes in Rotterdam niet langer beschikbaar stellen en werd verhuisd naar het gebouw Poseidon aan de Westzeedijk aldaar. Het lokaal van de Nederlandse Vereniging van Gezagvoerders en Stuurlieden ter Koopvaardij. Vanaf 1921 werden de radio-examens afgenomen in het nieuwe gebouw van het Hoofdbestuur PTT te ‘s-Gravenhage. Het motief om Rotterdam als belangrijkste havenstad de voorkeur te geven kon niet langer gelden; de kandidaten kwamen al spoedig uit alle windstreken van ons land, waaronder de Waddeneilanden, Zeeland en Limburg.

Op 4 april 1921 werd de heer J.A. Bland van den Berg benoemd tot Inspecteur van de Kust- en Scheepsradiotelegrafie (KSR), waarbij hij bovendien voorzitter werd van de examencommissie radiotelegrafie. De heer J.A. Bland van den Berg, een voormalige kapitein-luitenant ter zee (een traditie die bij KSR nog lang is voort gezet) was op radiogebied geen vreemdeling. Gestudeerd aan de universiteit van Luik (Ingenieur- électricien), daarna Koninklijk Instituut voor de Marine (officiers opleiding) en chef van de radiodienst der Marine.

De inspectie Kust- en Scheepsradiotelegrafie was ondergebracht bij de Hoofddirectie Algemene Zaken. Geen Telegraaf, Post of Telefoon poot dus. We zien dat men met de maritieme radiodienst organisatorisch geen raad wist, bovendien het onderdeel was zo klein en bracht geen geld op. PTT heeft kennelijk, ook later, nooit goed begrepen dat de maritieme radiodienst een grote wereldnaam heeft opgebouwd. “The jewel in the crown”. PCH behoorde zeker bij de 10 beste kuststations ter wereld, niet zozeer de verkeersomvang maar zeker wat service verlening betrof.

In deze tijd nam het aantal kandidaten nogal toe, ondanks de in datzelfde jaar ingestelde verplichting tot het betalen van een examengeld à ƒ 10.- per persoon per keer. Hiermee wilde men voorkomen dat kandidaten zich te lichtvaardig zouden opgeven. In 1923 werd een aantal van 1063 examinandi bereikt. Er werd vrijwel het gehele jaar door geëxamineerd.

Het examen werd vanaf 1923 in twee fasen gehouden. Eerst opnemen, mocht men daarvoor slagen dan werd men voor het seinen opgeroepen. Indien voor dit eerste volle deel geslaagd dan kon men deelnemen aan de tweede fase, het mondelinge deel, administratie en techniek. Later is het gewijzigd in drie fasen, waarbij het systeem gehandhaafd bleef dat de resultaten van de vorige fase bepalend waren voor het verschijnen bij een volgende fase.

Na 1923 nam het aantal kandidaten af om pas weer toe te nemen na 1929. In die tijd waren de resultaten echter ook niet zo gunstig. Enige cijfers, van de 100 kandidaten werden er ca 30 afgewezen op opnemen, van de overige 70 vielen er dan weer 20 af op seinen. Van de resterende 50, die voor techniek en administratie opgingen werden er nog eens 25 à 30 afgewezen, zodat uiteindelijk per saldo 20 procent het begeerde certificaat behaalde.

De commissie heeft echter voet bij stuk gehouden en niet meer getornd aan de gestelde eisen, opdat het peil van de opleiding gunstig zou blijven beïnvloed, hetgeen uiteindelijk ook is gelukt. Zij was toen al van mening dat de functie van radio-officier aan boord een belangrijke en verantwoordelijke was en dat van zijn (of haar) bekwaamheid het wel en wee van vele mensenlevens kon afhangen. In vergelijking met andere naties hebben de Nederlandse radio-officieren een goede naam gekregen en behouden.

Naast het behalen van radiotelegrafie certificaten kon men eveneens opgaan voor een zogenaamd Attest van vaardigheid in het opnemen van radiotelegrafische tekens. Dit hield in, dat de houder blijk had gegeven in staat te zijn minstens 7 woorden per minuut op te nemen van een zwak geluid op de koptelefoon. De Schepenwet gaf hier ruimte voor en deze was gebaseerd op de uitvoering van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van Londen 1914, welke echter nog niet in werking was getreden als gevolg van het uitbreken van de eerste wereldoorlog. De genoemde Schepenwet is daarom ook nooit in werking getreden, zodat dit attest feitelijk geen enkele bevoegdheid bood. Slechts om enkele scheepvaart maatschappijen ter wille te zijn is het in 1923 nog gebruikt. Bedoelde maatschappijen voeren op landen, die het genoemde beveiligingsverdrag wel uitvoerden, waaronder Australië. De gelegenheid deze proef af te leggen is op 31 mei 1929 opgeheven.

De derde radio conferentie heeft ten gevolge van eerste wereldoorlog buitengewoon lang op zich laten wachten. Pas in het najaar van 1927 kwam men bij elkaar te Washington. Het reglement van Londen heeft hier zeer aanzienlijke wijzigingen ondergaan. Kende Berlijn slechts één certificaat en Londen al twee, Washington kwam met niet minder dan vijf certificaten. Het certificaat voor radiotelegrafie 1e klasse, dat voor 2e klasse, één voor radiotelefonist en een bijzonder certificaat radiotelefonist, evenals een afzonderlijk certificaat telefonie voor kleine vermogens. De gestelde eisen voor de radiotelegrafie certificaten werden eveneens verzwaard.

Washington verordende dat zowel voor seinen als voor opnemen twee proeven moesten worden afgelegd, te weten:

Het certificaat 1e klasse,

opnemen en seinen met een snelheid van 20 woorden per minuut in code;
opnemen en seinen met een snelheid van 25  woorden per minuut voor een tekst in de moedertaal.

Het certificaat 2e klasse,

opnemen en seinen met een snelheid van 16 woorden per minuut in code;
opnemen en seinen met een snelheid van 20 woorden per minuut voor een tekst in de moedertaal.

Het vak aardrijkskunde werd eveneens in het pakket opgenomen.

De bepalingen van Washington gaven verder aan het certificaat 2e klasse grotere bevoegdheden. Zo mochten vanaf de datum van inwerking treden op passagiersschepen naast een certificaat 1e klasse één of meer certificaten 2e klasse aanwezig zijn, in tegenstelling tot het vorige verdrag dat voor genoemde schepen alleen certificaten 1e klasse vereiste. Het aantal kandidaten 1e klasse is vanaf de inwerking treden van het verdrag van Washington op 1 januari 1929 sterk verminderd. De gevolgen van Washington op de radio-examens brachten ook een uitbreiding met zich mee van het aantal commissie leden.

Een ander nieuwtje was dat voor het opnemen niet meer met de hand door de commissieleden behoefde te worden geseind, maar dat daarvoor een machine, de creed, kon worden gehanteerd. Er waren op die grond ook geen discussies meer mogelijk over het seinschrift van de commissieleden. De ponsband loog niet. Ten behoeve van de examenkandidaten was een aantal middelen aanwezig, zoals optimaal functionerende seinsleutels, waaruit een keuze kon worden gemaakt, bijgewerkte boekwerken en een aantal technische onderdelen. Voor het laatste deel is na 1945 een aantal unit-bordjes vervaardigd, die, gekoppeld, een compleet werkende zender konden vormen.

  1. De jaren na 1945.

Na de tweede wereldoorlog zijn de examens als gevolg van de opeenvolgende Conferenties en de technische ontwikkeling voortdurend aangepast. Wel is gebleven dat steeds in drie fasen werd geëxamineerd en dat voor elke fase een voldoende moest worden behaald alvorens men aan een volgende fase kon deelnemen.
Voor de periode na 1945 is het Reglement betreffende de radioberichtgeving behorende bij het Internationaal Verdrag betreffende de verreberichtgeving van Atlantic City 1947 bepalend geweest.

  1. De certificaten radiotelegrafie en radiotelefonie.

Atlantic City geeft een aantal minimum voorwaarden aan voor het behalen van de certificaten, waarbij de betreffende Administraties vrij zijn het aantal examens, de verdere eisen en de vereiste internationale taal te bepalen.

Voor het certificaat radiotelegrafie 1e klasse waren de minimumvoorwaarden:

bedrevenheid in het zuiver seinen en zuiver op het gehoor ontvangen van groepen code (letters, cijfers en leestekens door elkaar) met een snelheid van 20 groepen per minuut en van een tekst in verstaanbare taal, met een snelheid van 25 woorden per minuut. Iedere groep code moet vijf tekens bevatten, waarbij elk cijfer of leesteken voor twee tekens telt. Het gemiddelde woord van de tekst in verstaanbare taal moet vijf tekens bevatten. De duur van elke sein- en ontvangproef zal in het algemeen vijf minuten bedragen;
Geschiktheid voor het zuiver overbrengen en het zuiver opnemen per telefoon;
kennis in bijzonderheden van de reglementen, die van toepassing zijn op de radioberichtgeving, alsmede kennis van de bescheiden betreffende de prijsberekening van radioberichten;
Kennis van de bepalingen van het Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, die op de radio betrekking hebben;
Kennis van de algemene aardrijkskunde der wereld, in het bijzonder van de voornaamste scheep- en luchtvaartverbindingen en van de belangrijkste wegen voor de verreberichtgeving;
Voldoende kennis van een taal die in de internationale berichtenwisseling van de mobiele dienst veel wordt gebruikt. De kandidaten moeten in staat zijn om zich op behoorlijke wijze zowel mondeling als schriftelijk in die taal uit te drukken;
kennis zowel van de algemene beginselen van de elektriciteit als van de theorie van de radiotelegrafie en radiotelefonie;
Kennis van de afregeling en van de praktische werking van de verschillende typen radiotelegraaf- en radiotelefoontoestellen in gebruik bij de mobiele dienst, met inbegrip van de toestellen gebezigd voor de radiopeildienst en het nemen van radiopeilingen, alsmede algemene kennis van de beginselen van de werking van de andere toestellen die gewoonlijk voor de radionavigatie worden gebruikt;
Theoretische en praktische kennis van de werking en het onderhoud van toestellen, als machines voor levering van elektrische stroom, accumulatoren enz., die gebruik worden voor het in werking stellen en regelen van de radiotelegraaf- en radiotelefoontoestellen, richtingzoekers en andere toestellen die gewoonlijk voor de radionavigatie worden gebruikt;
Praktische kennis nodig om met de aan boord aanwezige middelen averij, welke tijdens de reis aan de radiotelegraaf- en radiotelefoontoestellen en richtingzoekers kan ontstaan, te herstellen.

Over het certificaat radiotelegrafie 2e klasse wordt dan gesproken over elementaire kennis in plaats van kennis op het terrein van de techniek en taal. Wel is kennis vereist van zowel de voorschriften als aardrijkskunde. Bedrevenheid in het seinen en opnemen verschilt slechts in snelheid en er wordt alleen gesproken over code met een snelheid van 16 woorden per minuut.

Naast de certificaten radiotelegrafie bestonden de certificaten radiotelefonie.
Het Algemeen certificaat radiotelefonie vereiste:

Kennis van de eerste beginselen van de radiotelefonie;
Kennis in bijzonderheden van de regeling en de praktische werking van de bij de radiotelefonie gebruikte toestellen;
Bedrevenheid In het zuiver overbrengen en zuiver opnemen per telefoon;
Kennis in bijzonderheden van de Reglementen die van toepassing zijn op de radiotelefonische berichtgeving en in het bijzonder van dat gedeelte van die reglementen hetwelk betrekking heeft op de veiligheid van mensenlevens.

Daarnaast het Beperkt certificaat radiotelefonie dat het volgende vereiste:

Praktische kennis van de bediening en werkwijze in de radiotelefoniedienst;
Bedrevenheid in het zuiver overbrengen en het zuiver opnemen per telefoon;
Algemene kennis van de reglementen, die van toepassing zijn op de radiotelefonische  en met name van dat gedeelte van die reglementen dat betrekking heeft op de veiligheid van mensenlevens.

De beide certificaten radiotelegrafie gaven de bezitter de bevoegdheid de radiotelefonie uit te oefenen op elk scheeps- of luchtvaartuigstation. De houder van een Algemeen certificaat radiotelefonie mocht de radiotelefonie dienst uitvoeren op elk scheeps- of luchtvaartuigstation wanneer het antennevermogen van de niet gemoduleerde draaggolf 100 Watt niet te boven ging of in geval de bediening van de zender slechts het gebruik van eenvoudige uitwendige schakelinrichtingen vroeg en de constantheid van de frequentie door de zender zelf binnen de grenzen van de toelaatbare afwijkingen werd gehouden dan mocht het antenne vermogen van de niet gemoduleerde draaggolf tot 500 Watt zijn. Voor het beperkt certificaat radiotelefonie golden dezelfde eisen, maar sprak men over een antennevermogen van respectievelijk 50 en 250 Watt. Het laatste werd voornamelijk afgegeven voor de vaart in niet internationale wateren en visserij.

Aan een enkel examen waarmee een certificaat kon worden behaald kon nog geen bevoegdheid worden ontleend om als zodanig op te treden, daarbij behoorden ook praktische leertijden, die eveneens internationaal waren voorgeschreven. Zowel de houder van het certificaat radiotelegrafie 1e of 2e klasse mocht als chef radio-officier optreden aan boord van schepen van de vierde en derde categorie. Deze categorie indeling had betrekking op het voorgeschreven aantal wachturen. De vierde categorie (HX) minder dan 8 uur per etmaal en de derde categorie (H8) minstens 8 uur per etmaal. Om op te treden als chef radio-officier aan boord van schepen van de tweede categorie (H16), minstens 16 uur wacht per etmaal, dienden certificaathouders van de 2e klasse tenminste praktijk te hebben gehad gedurende 6 maanden als radio-officier aan boord van een schip. Voor certificaten 1e klasse was voor deze categorie tenminste 6 maanden praktijk aan boord van een schip of op een kuststation vereist.

Alvorens chef van een scheepsstation van de eerste categorie (H24) op te treden, 24 uur wacht per etmaal, moest een radio-officier 1e klasse tenminste één jaar praktijk hebben gedaan aan boord van een schip of op een kuststation. Tot zover Atlantic City 1947.

Na 1970 is een derde certificaat ingesteld namelijk het Algemeen Certificaat van Bekwaamheid als Radio Officier voor de Maritieme Mobiele Dienst.

Dit certificaat gaf de bevoegdheid om:

Dienst te doen als radio officier op een scheepsstation van elke categorie;
Op te treden als chef van een scheepsstation van de vierde na voldoende praktijk aan boord van een schip;
Op te treden als chef van een scheepsstation van de derde of tweede categorie na teminste zes maanden praktijk aan boord van een schip of op een kuststation, waarvan tenminste drie maanden aan boord van een schip;
Op te treden als chef van een station van de eerste categorie na een diensttijd van een jaar als radio officier aan boord van een schip of een kuststation, waarvan tenminste zes maanden aan boord van een schip;
Dienst te doen als radiotelefonie op een met radiotelefonie uitgerust schip.

Zoals we thans allemaal weten is als gevolg van de technische ontwikkeling het ambacht overbodig geworden. Eind jaren 90 zijn de radiostations van boord verdwenen en de kuststations eveneens opgeheven. De primaire taak van de maritieme radiodienst op kuststations en aan boord, t.w. de Veiligheid van Mensenlevens op zee, was al overgenomen door de Kustwacht conform dat al jaren werd gedaan aan de andere kant van de grote visvijver door de US Coast Guard.

Als er ergens een schip op zee in nood verkeert, dient men op de “rode knop” te drukken en wordt iedereen gered. Een noodsein gaat dan via een satellietverbinding zonder voorrang naar een Kustwachtstation welke op zijn beurt het kustwachtstation dat in de ‘buurt” van het in nood verkerende schip zit waarschuwt dat dan een “alarmsein” doet uitgaan, zodat de stuurman van de wacht aan boord op de wachtontvanger wordt geattendeerd op een noodgeval in zijn omgeving, waarop deze nautische officier de nodige maatregelen neemt. Zie het noodgeval met de “Prinsendam” nabij Alaska. Gelukkig waren daar nog schepen binnen een straal van 300 zeemijl die toen nog radio officieren aan boord hadden, zodat iedereen kon worden gered.

Ik weet het klinkt sarcastisch, maar zo bedoel ik het niet. Het doet alleen pijn aan de emotie die aan dat ambacht kleeft. Natuurlijk hoop ik dat alles in de toekomst feilloos verloopt en dat er geen mensenlevens op zee verloren gaan.