Zijn onstuimige activiteit
Het mogelijke logo van Scheveningen Radio had gerust de kleur geel kunnen hebben als eerbetoon aan de eigenzinnige directeur C. van Geel. Deze man legde de naoorlogse basis voor het kuststation, bewaakte de kwaliteit van de dienstverlening, voerde op zijn eigen wijze het personeelsbeleid en bepaalde de huisvesting van het kuststation. In feite ontdekte hij pas na zijn pensionering in november 1964 dat er ook een leven was zonder Scheveningen Radio. Toen pas durfde hij te bekennen dat hij veel eerder tijd had moeten vrijmaken om te genieten van een vaartocht op zijn plezierboot.
Van Geel begon zijn loopbaan bij de PTT in 1921, als surnumerair op het postkantoor te Scheveningen. Later volgde hij de opleiding aan de Hogere PTT-school te Rotterdam. Tussen 1928 en 1933 was hij assistent van prof. N. Koomans op het Radiolaboratorium van de PTT. Daarna werkte hij drie jaar op de afdeling Radio van het Hoofdbestuur van het bedrijf, waarna hij de leiding kreeg over het kuststation te IJmuiden. Daarbij duldde hij niemand naast zich. “Aan zijn personeel stelde hij hoge eisen; van zichzelf vergde hij echter het meest. Zijn omgang buiten het werk kenmerkte zich door een hartelijkheid, die tijdens de dienst achter zijn onstuimige activiteit verborgen bleef”, schreef het ‘Tijdschrift voor Posterijen, Telegrafie en Telefonie’ bij zijn afscheid.
Van Geel dwong respect af, maar riep ook kritiek op. Tegenwoordig zou niemand het meer pikken dat zijn dienst ongevraagd werd verlengd, hij een strafdienst moest draaien als hij zijn fiets niet naar de zin van de directeur had geparkeerd of voor het voltallige personeel kritiek op zijn werk moest incasseren. Van Geel deed het allemaal en iedereen accepteerde het (noodgedwongen).
Hij was het niet eens met de invoering van de vrije zaterdag. Compensatie voor nacht- en zondagdiensten accepteerde hij slechts op zijn eigen wijze en controle door de Arbeidsinspectie ontweek hij door steeds voor drie maanden roosterindelingen te maken. Zulke korte roosters vielen namelijk niet onder de Inspectie. Gebroken diensten moesten zijn mensen maar voor lief nemen en dat deden ze. De toenmalige radiotelegrafist Ton Dorreboom gebruikte deze tussenuren voor studie en zo gaf iedereen zijn eigen invulling aan die lege uren. Van Geel bepaalde niet alleen de werktijden, maar ook het werktempo. “Van hem heb ik werken geleerd”, zegt oud-radiotelefoniste Corrie Verton en dat zeggen meer oud-medewerkers haar na, die de directeur kwalificeren als een harde werker.
Van Geel pakte in noodsituaties zelf hard aan, zoals bij de stormramp in 1953 toen hij in het gebouw op het Tweede Sluiseiland meehielp het materieel uit de kelder te halen die onder water liep. Hij maakte op basis van de ervaringen met het leggen van (radio)verbindingen in deze noodsituatie een vademecum. Dat werd begin jaren ’70 ‘in het nieuwe gebouw’ uitgebreid en jarenlang als naslagwerk bij de hand gehouden. Van Geel maakte ook een naslagwerk met voorschriften voor de medewerkers van Scheveningen Radio. Volgens het laatste hoofd Operationele Dienst, Henk Spuls, werd dit voorschriftenboek “tot in den treure” gebruikt. “Tegenwoordig ligt er een laagje stof op het voorschriftenboek”, moet Spuls bekennen. “Dat geeft aan dat er ook een hoop bureaucratie verdwenen is.”
Een vlekkeloze reputatie
Vast staat dat in reguliere omstandigheden de bemoeienis van Van Geel niet beperkt bleef tot ‘besturen op hoofdlijnen’. Van Geel bepaalde zelfs hoe er geseind diende te worden. Dorreboom daarover: “Over de seinsleutels lagen scharnierende stofkappen, maar die waren doorgaans opengeklapt. Van Geel maakte er een slot op, zodat die stofkappen niet meer open konden. Dat betekende dat de telegrafist de seinsleutel niet meer naar zijn hand kon zetten door de spanning van de veer of de afstand van de contactpunten bij te stellen. Dat bevorderde de snelheid van het seinen niet bepaald. Ik had dat slot er dan ook binnen vijf minuten afgeramd en dat hebben anderen ook gedaan.” De slotenactie van Van Geel werd dus niet geaccepteerd, maar de meeste van zijn andere eigenaardigheden wel.
Het staat buiten kijf dat Van Geel er alles aan deed om PCH groot te maken. Hij eiste dat iedereen hard en nauwkeurig zijn of haar werk deed. Daarnaast hechtte Van Geel grote waarde aan een vlekkeloze reputatie van PCH. Iedereen had zich te gedragen. Zo duldde hij geen kletspraatjes op de zender. Het verkeer moest zakelijk blijven. Van Geel was vooral streng voor zijn vrouwelijk personeel, dat hij na de Tweede Oorlog als ‘experiment’ had binnengehaald. Kennelijk dacht hij dat vrouwen de grootste risicofactor waren om de naam van PCH te grabbel te gooien.
Telefonistes kregen nog al eens uitnodigingen om een schip te bezoeken. Van Geel verbood de dames om op dergelijke invitaties in te gaan, of hij hield de uitnodiging eenvoudigweg achter. Vrouwen mochten niet teveel lippenstift op en de rokken niet te kort dragen. Van Geel had een hekel aan rokende dames, “zodat je pas na 18.00 uur, als hij weg was, je eerste sigaret opstak.” Van Geel was in die zin een typische exponent van zijn tijd waarin vrouwen dingen zwaarder aangerekend werden dan mannen. Het kan ook zo gesteld worden: Van Geel was geen manager in de moderne betekenis van het woord, maar een ‘personeelsvader’ die er op lette dat zijn kinderen zich netjes gedroegen.
Een stipte potentaat
De naam Van Geel roept tegenstrijdige gedachten op. Bijna alle PCH’ers vinden dat hun directeur rare trekjes had. Ze zijn het er ook over eens dat hij een zwaar stempel op PCH heeft gedrukt. Het eindoordeel is verschillend. “Het was een potentaat, een fatsoensrakker”, zegt de één. “Als je tijdens je dienst twee keer naar de WC ging, kwam hij zijn kantoor al uit om te vragen of je een wandelkaart had.” Bij de ander overheerst de bewondering: “Ik ben mijn hele leven stipt en accuraat gebleven. Dat heb ik geleerd van Van Geel.”
Lenie Zijlstra, die vlak na de oorlog in dienst trad bij PCH, wil geen kwaad woord horen over de man: “Oké, hij had zo zijn eigenaardigheden, maar hij moest na de oorlog alles opbouwen, alles regelen en dat was ook niet gemakkelijk.” Lenie Zijlstra herinnert zich ook de leuke dingen van Van Geel die hij zelf niet aan de grote klok hing: “Na de oorlog waren heel veel producten nog op de bon. Met Sinterklaas had mevrouw Van Geel borstplaat gemaakt voor de PCH’ers. De Van Geels hadden daar hun eigen suikerbonnen voor opgemaakt.”
Van Geel zat de hele dag orders te schrijven die in een groot boek terechtkwamen. Dat werd de bijbel van PCH. Hij had een hekel aan tegen- en inspraak. Iedereen die iets fout had gedaan, werd op het matje geroepen door middel van een briefje waarop slechts de letters ‘spr’ en zijn paraaf stonden. Verzet tegen zijn autoriteit was er niet echt: “We waren zo volgzaam in die tijd”, zegt een telefoniste. “Het kwam niet in je hoofd op om te zeggen dat hij het dak op kon met zijn voorschriftjes. Sommige dingen die hij had verboden, deed je wel, maar alleen als hij niet keek.”
Eén keer is er iemand opgestapt wegens Van Geel. Dat was een telefoniste die strafregels moest schrijven omdat ze iets had gedaan wat volgens Van Geel niet door de beugel kon. Honderd keer “ik mag niet …” schrijven, ging haar te ver.