Scheveningen Radio
De opening van het nieuwe kuststation te IJmuiden betekende een forse uitbreiding van de capaciteit van de zend- en ontvanginstallatie. Het kustverkeer hoefde nu immers niet langer te worden onderbroken voor verkeer over grote afstanden. Dat was belangrijk, want de naweeën van de Engelse kolenstaking brachten nog steeds extra veel kustverkeer met zich mee. Het idee bestond trouwens dat, afgezien van de bijzondere omstandigheden, de omvang van dit verkeer hoe dan ook zou blijven groeien. Er is zelfs even overwogen in Kijkduin een tweede kuststation op te richten. Men besloot echter om, als het verkeer op de 600 m te druk werd, ook gebruik te gaan maken van de 800 m. De oproepen bleven op de eerste
golflengte geschieden, de afwikkeling van het verkeer gebeurde (ook) via de tweede. Met ingang van 1 januari 1929 werd op basis van een internationale overeenkomst het verkeer van de 800 m overgebracht naar de 705 m; in 1934 werd deze golflengte op haar beurt vervangen door de 652 m. Op de conferentie van Washington waar de zojuist genoemde overeenkomst werd afgesloten, spraken de deelnemers tevens af dat alle stations die verkeer afwikkelden met bewegende posten de toevoeging ‘radio’ achter hun naam zouden dragen. Voor het Nederlandse kuststation betekende dit, dat het in plaats van Scheveningen Haven voortaan Scheveningen Radio heette. De oproepletters bleven overigens PCH.
De voortdurende groei van de omvang van het verkeer maakte het noodzakelijk te komen tot een versnelling van de verkeersafwikkeling. Vanaf 1 juni 1928 zond het kuststation zogeheten verkeerslijsten uit. Zij bestonden uit de in alfabetische volgorde opgenomen namen van de schepen waarvoor een bericht gereed lag. Het was de bedoeling dat deze zich in dezelfde volgorde meldden, waardoor de tijd voor het leggen van het contact sterk werd bekort.
Langegolf
Het verkeer over grote afstand werd inmiddels afgewerkt via de lampzender van Telefunken die wij in het vorige hoofdstuk al tegenkwamen toen het fixe verkeer ter sprake kwam. Bij proeven in 1924 was gebleken dat de introductie van ongedempte golven weinig invloed had op het bereik van het zendstation. Wel ondervond de correspondentie tussen andere stations aanmerkelijk minder storing van ongedempte golven. Dat was voor de PTT reden genoeg om de lampzender voor dit verkeer in te zetten. Om storing door vonkzenders te vermijden, besloot men het verkeer met de nieuwe zender af te wikkelen op de 2500 m. Op grond van een besluit van de conferentie van Washington werd dit vier jaar later 2222 m. Het Nederlandse kuststation kreeg het alleenrecht op deze frequentie, zodat de capaciteit van deze verbinding veel groter werd. Voortaan kon men er ook verkeer over grote afstand met niet-Nederlandse schepen over afwikkelen.
Voor de ontvangst op de langegolf beschikte het station in IJmuiden over een apparaat dat eveneens was vervaardigd door Telefunken. Het had aanvankelijk dienst gedaan op het eerste ontvangstation voor de fixe verbinding met Nederlands-Indië te Sambeek. Naar zijn vorm duidde men dit reusachtige toestel aan als de ‘badstoel’. De kwaliteit van de ontvangst was echter niet evenredig met de omvang. Er werd vooral veel hinder ondervonden van de krachtige zender van het Duitse kuststation te Norddeich. Om minder last te hebben van die storing kwam er een ander ontvangtoestel en werden antennes voor gerichte ontvangst op het Eerste Sluiseiland geplaatst. Dat verminderde tevens de hinder van plaatselijke storingsbronnen.
Kortegolf
In 1925 boekte de PTT uitstekende resultaten bij het verkeer tussen vaste punten op de kortegolf. Het meest belangwekkend daarvan was, dat grote afstanden konden worden overbrugd zonder dat daar een zender van groot vermogen voor nodig was.
In februari 1927 vertrok het eerste Nederlandse schip met zo’n installatie aan boord uit Rotterdam, de Slamat van de Rotterdamsche Lloyd. De ontvanger was geplaatst door Radio Holland, de PTT had gezorgd voor de zender. Om de installatie te beproeven, zou op vaste tijden op de 23 m-golf contact worden gezocht.
Het Nederlandse kuststation beschikte op dat moment nog niet over kortegolfapparatuur. Daarom zou het ontvangstation voor de correspondentie met Nederlands-Indië te Meyendel de seinen van de Slamat opvangen en ze vervolgens doorgeven aan het telegraafkantoor te Amsterdam, dat het Indiëverkeer afwikkelde. De telegrafist daar kon de zender voor het verkeer naar Nederlands-Indië te Kootwijk bedienen, die nu ook voor berichten aan de Slamat zou worden gebruikt. De proeven verliepen succesvol tot de installatie aan boord van het schip het voor de kust van Sabang opgaf. Latere proeven met andere schepen toonden echter duidelijk aan, dat het mogelijk was via de kortegolf contact te onderhouden met schepen die onderweg waren naar en van de Nederlandse koloniën in Oost- en West-Indië.
De constructie waarbij gebruik werd gemaakt van de zenders en ontvangers voor de fixe dienst bleek niet bevorderlijk voor de ontwikkeling van het verkeer met schepen. Dit was namelijk slechts mogelijk zolang de apparatuur niet nodig was voor het verkeer met Nederlands-Indië. Bovendien bleken de telegrafisten te Amsterdam – gewend als zij waren aan de fixe dienst – er grote moeite mee te hebben, dat zij telkens opnieuw en snel contact moesten leggen met een ander station.
Om deze laatste hindernis weg te nemen, vond de afwikkeling van het verkeer vanaf 28 augustus 1927 plaats op het kuststation. Vanuit Meyendel werden de opgevangen seinen via een telefoonlijn doorgegeven naar IJmuiden. Aanvankelijk verliep het zenden nog via Amsterdam en Kootwijk, maar dat veranderde in 1928 toen het kuststation in IJmuiden een eigen kortegolfzender kreeg. Voor de afwikkeling van het kortegolfverkeer werd op de tweede verdieping van het postkantoor een speciale post ingericht. Opgenomen berichten werden om verder te worden gezonden per ‘zaalpost’, dat wil zeggen met een emmertje aan een touwtje naar het kantoor beneden overgebracht.
De ruimere zendmogelijkheden leidden er direct toe, dat de beperkingen van de 23 m-golf veel sterker werden gevoeld: voor een goed berichtenverkeer op deze golflengte was het noodzakelijk dat het op het hele traject dag was. Er diende dus ook een ‘nachtgolf’ te komen; die vond men op de 36 m. Aanvankelijk moest de zender daarvoor op de andere frequentie worden ingesteld; in 1930 kreeg Scheveningen Radio de beschikking over een tweede zender.
De hut in het duin
In dit jaar kwam ook een andere ontvanginstallatie te IJmuiden gereed. In de praktijk leidde het werken met een ontvanger op afstand tot veel problemen. Voor een goede ontvangst was het namelijk noodzakelijk het golfbereik van de ontvanger nauwkeurig te kunnen bijregelen. De kortegolfzenders aan boord van de schepen waren nog primitief, wat veel frequentievariaties tot gevolg had. Er moest dus veel heen en weer worden gebeld tussen IJmuiden en Meyendel, respectievelijk Noordwijkerhout waarheen het ontvangstation in september 1928 was verplaatst.
De kortegolfontvanger te IJmuiden stond op een eenzame plaats in de duinen om storing door oorzaken vanuit de directe omgeving te voorkomen. Weliswaar was hij voorzien van afstandsbediening voor het nauwkeurig bijregelen van de frequentie, maar dit bleef toch moeilijkheden opleveren. Die waren slechts op één manier op te lossen, namelijk door de telegrafist met zijn seinsleutel over te brengen naar de ontvanger. Dit gebeurde per 5 november 1934. De aan- en afvoer van telegrammen naar het hoofdstation in het post- en telegraafkantoor vond plaats per telex.
Hoewel allemaal wat primitief, was het in ‘de hut in het duin’ ook wel gezellig. “Er was een keukenhoekje aanwezig, waar menige hartversterking werd gebrouwen. […] Overigens leefde men er dicht bij de natuur. Konijnen en patrijzen speelden om de hut; een verwilderde kat, die tot de inventaris behoorde, bracht zijn jachtbuit in de vorm van jonge konijntjes trouw mee naar huis.” ’s Nachts, wanneer de ontvangst op het hoofdstation minder storing ondervond, werden zender en ontvanger van daaruit bediend. Dat maakte het heen en weer seinen van berichten overbodig; het nadeel was echter dat de inhoud van alle telegrammen nu daar èn in het duinstation bekend moest zijn, aangezien men niet van tevoren wist wanneer een schip zich zou melden.
In 1936 werden proeven ondernomen om te zien of op de kortegolf verbindingen konden worden onderhouden met vliegtuigen van de KLM op de lijn tussen Nederland en Nederlands-Indië. Daarbij waren zowel het telegraafkantoor te Amsterdam als Scheveningen Radio betrokken. Net als bij het begin van het kortegolfverkeer bleek ook nu weer dat de telegrafisten te IJmuiden beter geschikt waren voor het verkeer met wisselende stations. Bovendien was het een voordeel dat zij het ontvangtoestel zelf bedienden, in tegenstelling tot hun collega’s van de fixe dienst.
Nieuwe proeven in 1937 vonden dan ook uitsluitend via het kuststation plaats. Dit was inmiddels voorzien van een 17 m-zender en een meer geschikt ontvangtoestel. De resultaten waren echter nog niet zodanig, dat de PTT al wilde besluiten tot openstelling van de dienst voor het publiek. Daarvan had men overigens grote verwachtingen: zakenmensen vormden het merendeel van de passagiers en die zouden ongetwijfeld van de verbinding gebruik willen maken voor het afdoen van hun zaken.
Nieuw verkeer
Van meet af aan bestond bij het radioverkeer de gewoonte dat het station van bestemming de ontvangst van het bericht bevestigde aan het zendende station. Voor schepen die zich op grote afstand van het Nederlandse kuststation bevonden, was dit lange tijd onmogelijk; de meeste hadden nog geen korte- of langegolfzender aan boord. In 1932 begon men bij wijze van proef met de zogeheten ‘eenzijdige uitzending’. Deze hield in dat het bericht van ontvangst later – via een ander schip dat wel contact kon onderhouden, of wanneer het schip zich eenmaal weer zelf bij Scheveningen Radio kon melden – werd gegeven. Het kuststation moest natuurlijk wel een redelijke zekerheid hebben dat het bericht zou aankomen. Daarom beperkte men de proef tot enkele scheepvaartroutes, waarbij Radio Holland doorgaf welke schepen die bevoeren. Toen de eerste proeven een succes bleken, breidde men het aantal routes uit. In 1934 voerde de PTT dit systeem definitief in.
Later liet men de ontvangstbevestiging geheel vervallen. Om er toch zeker van te kunnen zijn, dat alle uitgezonden berichten ook daadwerkelijk door het betreffende schip waren ontvangen, werden alle telegrammen per schip en per reis doorgenummerd. Was een bericht verloren gegaan, dan viel dat dus direct op wanneer het volgende arriveerde.
Dit soort verkeer bleef uiteraard beperkt tot Nederlandse schepen. Toch werden in 1937 reeds ruim vierduizend berichten eenzijdig uitgezonden.
Voor de verkeersdrukte van veel meer belang was de introductie in 1935 van het zogeheten ‘radiobrieftelegram’. Zulke berichten werden alleen op het traject tussen kuststation en schip radiografisch overgebracht; voor het overige geschiedde de verzending per post. Het duurde dus langer eer zo’n bericht op de plaats van bestemming kwam, maar daar stond het voordeel van een lager tarief tegenover.
Radiotelefonie
Vanaf 1927 hield Scheveningen Radio zich ook bezig met radiotelefonie. Aanvankelijk ging het hierbij om omroep. Met behulp van een lampzender werden op regelmatige tijden pers- en beursberichten doorgegeven. Het duurde tot 1930 eer de eerste proeven werden genomen met verkeer met schepen. Daartoe werd in Scheveningen een speciale zender opgericht. Daarmee onderhield men contact met de Prinses Juliana van de Maatschappij Zeeland en de Colombia van de KNSM. De resultaten waren positief en eind 1931 ging de radiotelefonie officieel van start.
Net als bij de radiotelegrafie werd het radiotelefoonverkeer met de scheepvaart aanvankelijk afgewikkeld door de fixe dienst, in casu de radioafdeling van het rijkstelefoonkantoor te Amsterdam. In 1934 ging die taak over op het kuststation. In eerste instantie bevond de ontvanginstallatie zich in de keuken annex kleedkamer van het post- en telegraafkantoor van IJmuiden, later verhuisde het naar de ruimte waarin het radiotelegraafverkeer werd afgewikkeld. Op een plaats zo midden in de bewoonde wereld had de ontvangst te lijden onder de storing van allerlei elektrische apparatuur. Om daaraan te ontkomen, verplaatste men de radiotelefonie naar het loodsje in de duinen.
De ontwikkeling van het radiotelefoonverkeer verliep traag. Dat was niet verwonderlijk: de radiotelegrafie was inmiddels ingeburgerd en leverde betrouwbaarder verbindingen op. Wanneer storing het gesproken woord onbegrijpelijk maakte, kon een ervaren telegrafist vaak toch nog de morsetekens onderscheiden. Voordeel van de radiotelefonie was echter, dat geen duur opgeleide marconist nodig was. De meeste schepen op de grote vaart hadden zo’n man aan boord en het is dan ook niet verbazingwekkend dat het tot 1938 duurde voordat radiotelefoonverkeer over grote afstand opkwam. In de eerste jaren waren het in hoofdzaak kustvaarders en vissersschepen die gebruikmaakten van de nieuwe verbindingsweg. De dienst op het kuststation was daarop ingesteld: vier keer per dag meldde Scheveningen Radio zich op vaste uren op de 123 m-golf en bleef dan een kwartier in de lucht. Naarmate het aantal schepen met een radiotelefooninstallatie aan boord toenam, breidde men de openstellingsuren van het kuststation uit. Zo kwamen er al snel speciale luisterperiodes voor trawlers en loggers. Om het verkeer te stimuleren, introduceerde de PTT in 1935 – net als in het fixe verkeer – goedkope Kerst- en nieuwjaarsgesprekken.
Het was voorschrift dat de radiotelefonist op het kuststation alle gesprekken van begin tot eind volgde. Omdat het aantal schepen beperkt was, groeide geleidelijk een band. Dat leidde tot het plan in de oudejaarsnacht van 1934 een speciale verbinding tot stand te brengen tussen twee vissersschepen op zee en familieleden op de wal. Die werden ondergebracht op het redactiebureau van een lokale krant. Hoewel in de loop van de avond nog een aantal proefgesprekken was gevoerd, reageerden de schepen om middernacht niet op de oproep van Scheveningen Radio. De familieleden, maar zeker ook de betrokken medewerker van het kuststation waren diep teleurgesteld. Waarom de schepen niet reageerden, is niet bekend.
Bijzondere diensten
In 1926 ging de zogeheten radiopeildienst in bedrijf. Dit was een belangrijke voorziening, omdat zij het onder alle weersomstandigheden mogelijk maakte de positie van een schip vast te stellen. Zo’n schip gaf via Scheveningen Haven aan de peilstations langs de kust door dat het zijn positie wenste te bepalen. Het moest dan enige tijd achtereen een radiosignaal afgeven op de 800 m. Via het kuststation kreeg het schip vervolgens bericht van zijn positie. Aangezien slecht zicht voor de Nederlandse kust regelmatig voorkomt, werden in het eerste jaar reeds bijna driehonderd peilingen uitgevoerd. Later nam de belangstelling af, omdat de overheid toen diverse peilbakens langs de kust plaatste waarmee de schepen zelf hun positie konden bepalen.
Vanaf 10 augustus 1931 konden schepen zonder eigen dokter aan boord via de radio medisch advies vragen. Scheveningen Radio gaf de opgevangen verzoeken per telefoon door aan het Rode Kruis Ziekenhuis te Den Haag en seinde de adviezen naar de schepen.
Vanaf begin 1935 kon ook via radiotelefonische weg medisch advies worden gevraagd. In dat geval werd het schip direct in verbinding gebracht met de arts. Ook deze gesprekken moesten door de radiotelefonist worden gevolgd en dat leverde soms aardige anekdotes op. Zo reageerde een schipper op de vraag hoe de patiënt at, met de opmerkingen: “Ja, dokter, we begrijpen er niks van, hij vreet als een slootgraver en slapen doet-ie als een marmot en toch kan-ie niet werke want hij voelt z’n eige zo slap als ’n vaatdoek […].”
Op schepen bestond grote behoefte aan een goede nieuwsvoorziening. In 1928 begon PCH in samenwerking met Radio Holland als proef met het dagelijkse uitzenden van een door het persbureau ANETA (later het ANP) samengesteld nieuwsbulletin. In 1932 volgde de definitieve nieuwsdienst. De uitzending van de ‘pers’, zoals die aan boord werd genoemd, is tot in de jaren ’90 voortgezet.
Verhuizing
De ruimtelijke scheiding van kortegolf en radiotelefonie enerzijds en midden- en langegolf anderzijds beviel steeds minder. Ook de aansluiting van de kortegolf op het landnet van telegraaf en post leverde extra werk op. Men raakte “al dat verkeer tussen plein en duin meer dan zat.” Voortdurend werden dan ook plannen gemaakt voor één station voor alle verkeer. Zo werd in 1938 op het Hoofdbestuur van de PTT voorgesteld de activiteiten uit IJmuiden te verplaatsen naar het zogeheten hulplaboratorium bij de fixe ontvanger te Noordwijkerhout. Dat was een aantrekkelijke nieuwe vestigingsplaats, omdat allerlei nodige kabelverbindingen daar reeds voorhanden waren. Bovendien was daar ruimte aanwezig voor het plaatsen van nieuwe ontvangantennes; ruimte die in IJmuiden ontbrak. De chef van de radiodienst te IJmuiden keerde zich fel tegen dit plan. Volgens hem was in de duinen wel degelijk plaats voor nieuwe antennes. Uiteindelijk werd de hut in de duinen toch verlaten, echter pas op 1 mei 1940. Kortegolf en radiotelefonie verhuisden naar een loods in de Spaarndammerpolder. De afhandeling van het verkeer op midden- en langegolf bleef plaatsvinden op het post- en telegraafkantoor van IJmuiden.
Vanaf begin 1940 werd op het radiotelegraaf- en telefoonverkeer censuur toegepast. Het gebruik van geheimschrift of onbegrijpelijke teksten was voortaan verboden, terwijl correspondentie alleen in het Nederlands, Duits, Engels of Frans mocht plaatsvinden. Bovendien lette men erop dat de inhoud van de berichtgeving de belangen van Nederland niet schaadde en er geen berichten werden uitgewisseld die in strijd waren met de neutraliteit.