Geschiedenis Technische dienst Scheveningen Radio PCH

Locatie Tweede Sluiseiland

Dat het eerste officiële gebouw voor Scheveningen Radio in IJmuiden nooit in de Velserbroekpolder is gekomen kwam door de projectering van een bovengrondse 150 KV verbinding vanuit Velsen naar Den Haag. Een onwenselijke situatie voor een ontvangststation, die de directeur Van Geel, bij gebrek aan een andere snel aan te kopen storingvrije locatie, bijna noopte om IJmuiden te verlaten en zijn toevlucht te zoeken in Noordwijk. De gemeente Velsen stond op zijn achterste poten en ook het personeel zag geen heil in een gedwongen verhuizing. Een onschuldig griepje deed echter Van Geel onder de wol belanden en daar kreeg hij het lumineuze idee van de nieuwe locatie.

In aanwezigheid van ondermeer de heren Van Geel en Wennekes ging de eerste spade om tien minuten voor twaalf, zoals ons de plaatselijke krant ons uiterst precies berichtte, op woensdag 12 oktober 1949 uiteindelijk de grond in op een terrein tussen de midden en de grote sluis in IJmuiden. Daar op het tweede Sluiseiland bevond zich een terrein van 750 meter lang en 100 meter breed dat eerder eigendom was van Rijkswaterstaat. Tussen de scheepvaart van en naar de Amsterdamse havens hoorde het kuststation trouwens veel meer thuis dan in de polder. In een voormalige Duitse bunker op het terrein waren al de nodige antenneproeven met succes afgesloten. Dat het gebouw op die unieke plek aan vele eisen van Rijkswaterstaat moest voldoen was voor Scheveningen Radio geen probleem. Een kundig bouwkundige-ingenieur werd in de arm genomen: Ir. Emmen, die ook het sluiscommando gebouw had ontworpen. Van zijn hand is de volgende beschrijving.

Het nieuwe gebouw (foto 1) dient voor het huisvesten van het radio-kuststation. Zijn kenmerkende karaktereigenschappen heeft het nieuwe gebouw, welks vitale gedeelten geheel in gewapend beton zijn uitgevoerd, te danken deels aan zijn bijzondere situatie, deels aan de eisen gesteld door radiotechniek en scheepvaart. Uit overwegingen berustend op de techniek van het radiobedrijf – welke overwegingen hier dus buiten beschouwing kunnen blijven – is voor de plaats van het gebouw het Tweede Sluiseiland te IJmuiden gekozen; het is op dit eiland ongeveer 100 m ten Westen van het buitenhoofd van de Middensluis gelegen. Daar ter plaatse heeft dit Sluiseiland een breedte van slechts 80 m; het bouwwerk bevindt zich dus te midden van het zeewater, zodat het permanent omgeven is door zilte lucht en het bovendien tijdens storm nog door zout stuifwater wordt besproeid.
De windkrachten, waaraan weerstand moet worden geboden, zijn hier extra groot, aangezien de zeewinden, door niets belemmerd, het gebouw kunnen bereiken. De grondslag van het gebouw bestaat tot op voldoende diepte uit zand en de grondwaterstand is laag; voor de fundering zijn dus geen bijzondere moeilijkheden te overwinnen.

De radiotechniek stelt aan het aldus gesitueerde gebouw vele eisen. Zo moet worden zorg gedragen, dat overal in het gebouw stilte heerst; de verschillende vertrekken moeten daarom tegen geluid geïsoleerd zijn, terwijl in de vertrekken zelf geen hinderlijke nagalm kan worden toegelaten. Voorts is het gewenst, gezien het ontwikkelingsstadium waarin de nog betrekkelijk jonge radiotechniek verkeert, dat bestemming en grootte van verschillende lokalen gemakkelijk kunnen worden gewijzigd en dat zonder veel moeite kabels e.d. kunnen worden verlegd en nieuwe kabels kunnen worden aangelegd. Verder mogen kostbare radio-toestellen (de kosten van de radio-installatie overtreffen vele malen die van het gehele gebouw) niet worden blootgesteld aan de funeste invloed van zilte lucht en natuurlijk nog veel minder aan die van zout stuifwater. De scheepvaart tenslotte vergt, dat het bouwwerk slechts weinig boven het terrein uitsteekt, omdat anders het zicht te veel zou worden belemmerd; voorts mag uit het gebouw des nachts geen licht stralen, een vrij onaangename eis voor een bedrijf, hetwelk dag en nacht ononderbroken moet doorwerken.
Al deze eisen hebben er toe geleid, dat het bouwwerk uiteindelijk tot stand is gekomen in de vorm, zoals de hier gereproduceerde foto’s en tekeningen aangeven en zoals in de volgende beknopte uiteenzetting wordt beschreven.

Ter voldoening van de door de scheepvaart verlangd lage bouw heeft het gebouw slechts een kelderverdieping met begane grond gekregen en is het afgedekt met een plat dak. Boven het platte dak steken nog twee langsbalken uit (foto 1, tek. 2, 5 en 6) waarboven in het midden weer 3 schoorstenen uitkomen; de hoogste punten hiervan blijven dan nog even onder de door Rijkswaterstaat maximum hoogte van 7 m boven het terrein.

De algemene opzet van het gebouw is zowel door de aard van het bedrijf als tengevolge van de noodzakelijke hoogtebeperking van het bouwwerk, betrekkelijk eenvoudig geworden; voor de oriëntering van de algemene indeling van het kuststation kan dan ook worden volstaan met verwijzing naar tek. 2-6.
De eisen gesteld door het radio-bedrijf zijn aanleiding geweest tot het besluiten van het toepassen van een luchtbehandelingsinstallatie voor het gehele gebouw. Dit besluit heeft tot gevolg gehad, dat de luchtverversing alleen maar kan worden bereikt met lucht, welke, voordat zij in de verschillende ruimten wordt geblazen, is gezuiverd van ongewenste bestanddelen (vooral van zout), op de juiste temperatuur is gebracht en het vereiste vochtigheidsgehalte heeft verkregen.

Een en ander maakt het nodig, dat het bouwwerk goed van de buitenlucht is afgesloten (het heeft daarom vaste ramen gekregen) en dat het goed tegen de warmte is geïsoleerd. Dit laatste is bereikt door het aanbrengen van isolerende kurktegels, alsmede door op de begane grond langs de gevels van het gebouw de warmte-transmissie te beperken met behulp van een isolatiegang (foto 14).

De isolatiegang is aangebracht achter de ramenreeks, welke over de volle lengte van de gevels als een vrijwel ononderbroken strook om het gehele gebouw doorloopt; slechts bij de vestibule zijn ramenreeks en isolatiegang onderbreken (tek. 3). De buitenramen van de isolatiegang zijn van mechanisch verdicht beton en de binnenramen van staal. De breedte van de gang bedraagt tussen het glas van de binnen- en buitenramen 1 m; op eenvoudige wijze kan dus het glas worden schoongehouden. De constructie van de ramen is uiterst simpel, aangezien zowel de buiten- als de binnenramen vast zijn met uitzondering van 2 elementen van de binnenramen ter weerszijden van de vestibule, welke terwille van de toegankelijkheid van de gang weegbaar zijn.
Behalve voor warmte-isolatie dient de gang ook voor het isoleren van geluid, omdat de dubbele beglazing een belangrijk deel van het geluid, hetwelk buiten het gebouw wordt voortgebracht, verhindert in het gebouw door te dringen; de gang draagt dus tevens effectief bij ter verzekering van de door het radio-bedrijf verlangde stilte.

Het uiterlijk van het gebouw heeft, in het bijzonder wat het dak betreft, de invloed ondergaan van de luchtbehandelingsinstallatie; de gezuiverde buitenlucht wordt n.l.. in de lokalen op de begane grond ingeblazen met behulp van zgn. anemostaten, welke tegen de plafonds zijn aangebracht en welke worden gevoed door bovendaks gelegen kanalen. De verse lucht wordt na behandeling eerst gevoerd naar een eveneens bovendaks gelegen verzamelkanaal, hetwelk zich tussen de beide langsbalken bevindt. Van dit verzamelkanaal lopen zijkanalen loodrecht op de langsbalken over het dak naar de anemostaten. De zijkanalen, welke evenals alle andere luchtkanalen voor de luchtbehandeling van asbest-cement zijn vervaardigd, moeten dus worden geleid door sparingen in de langsbalken. De zijkanalen worden geïsoleerd door een kurklaag; tezamen met de kurklaag worden zij beschermd tegen atmospherische invloeden en tegen mechanische beschadigingen door een bedekking van losse gewapendbeton- elementen; deze elementen spreken in het uitwendige van het gebouw als afgeronde ruggen, welke aansluiten tegen de langsbalken, en het uiterlijk van het dakvlak verlevendigen (foto 9).

Grootte en bestemming van de lokalen moeten gemakkelijk kunnen worden gewijzigd; daarom zijn nergens dragende wanden toegepast (vloeren en dak rusten op kolommen) en zijn de vloeren balkloos geconstrueerd, terwijl de onderzijde van het dak geheel vlak is gehouden. Op de begane grond, waar een extra grote vrijheid voor het wijzigen van de lokalen is gevraagd, is ter voldoening aan dit verzoek het aantal kolommen zoveel mogelijk beperkt. Reden waarom de kolommen op de begane grond uitsluitend langs de omtrek van het gebouw in de isolatiegang zijn geplaatst, terwijl verder nog in het centrum van het gebouw twee langgerekte pijlers zijn geprojecteerd (tek. 3, 4 en foto 15). Op iedere pijler rust de boven het dak uitstekende langsbalk, welke over de volle lengte van het gebouw doorloopt; het dak rust dus langs de omtrek op de kolommen in de isolatiegang; verder is het als het ware opgehangen aan de beide langsbalken. Aldus is bereikt, dat behoudens de centrale pijlers, geen kolommen op de begane grond in de weg staan, waardoor de verlangde grote vrijheid tot het wijzigen van de indeling van de begane grond is verkregen. De centrale pijlers zijn zeer stijf geconstrueerd, daarentegen zijn de andere dragende elementen betrekkelijk slap gehouden; alle op de constructie aangrijpende horizontale krachten werden dus grotendeels door de pijlers opgenomen. De centrale ligging van de stijve pijlers heeft het voordeel, dat de bewegingen van de constructie ontstaan door krimp- en temperatuursinvloeden zoveel mogelijk worden beperkt, waardoor dus mede, dank zij de betrekkelijk slappe randkolommen, de krimp- en temperatuursspanningen laag blijven; dilatatie-voegen zijn dan ook niet toegepast.

De eventueel te verplaatsen wanden zijn voor een deel gemetseld en voor een ander deel uitgevoerd als pui en dan samengesteld uit staal en glas (foto 17). De puien bestaan uit onderling even grote, 1,25 m brede elementen, welke hetzij als vaste wand hetzij als deur dienst doen. Ter vereenvoudiging van de verplaatsing van deze elementen en ook om andere redenen is aan het gehele gebouw een modulus van 1,25 m ten grondslag gelegd; de plattegronden zijn daarom ontworpen op een net van vierkante mazen met zijden van 1,25 m.

Reeds een enkele maal is gewezen op de door de radiodienst verlangde acoustische eigenschappen van het gebouw. Belangrijk in dit opzicht is geweest, behalve de geluidsisolatie van de buitenwereld (isolatiegang) en die van de lokalen onderling, de beperking van de nagalmtijd. Deze beperking is voor een klein gedeelte verkregen door als vloerbedekking voor de lokalen kurklinoleum te kiezen, hetwelk op het beton is geplakt; in hoofdzaak is de nagalm echter gereduceerd door de plafonds te bedekken met 5 cm dik mevriet, hetwelk vóór het storten van het beton op de bekisting is gelegd. Het bestaat uit vierkante platen van 50×50 cm; deze zijn in overeenstemming met de modulus van 1,25 m, op afstanden van 0,625 m hart op hart tegen de plafonds aangebracht, d.i. op afstanden van de halve modulus. Tussen genoemde platen blijven dus kanalen over van 0,125 m breedte; zij vormen een over alle plafonds van de begane grond doorlopend ruitennet. De op deze wijze gevormde kanalen zijn aan de onderzijde afgedekt met stroken hardboard (foto 15), welke tegen de mevrietplaten worden gedrukt. De kanalen worden gebruikt voor het onderbrengen van de vele leidingen, vereist door het bedrijf, en voor het bevestigen van de verplaatsbare puien.
Een moeilijkheid voor de onderlinge geluidsisolatie van de lokalen hebben de puien opgeleverd. Men wenst weliswaar een acoustische isolatie doch geen visuele, integendeel, zodat alle puien, zowel de vaste gedeelten als de deuren, overal over de volle hoogte gerekend vanaf circa 1 m boven de grond van glas zijn voorzien. De gewenste geluidsisolatie is hier verkregen door in elk paneel dubbele stalen platen aan te brengen en de holle ruimten tussen de platen met kurk op te vullen en verder door dubbele glasruiten zowel in de vaste panelen als in de deuren toe te passen. Elk paar glasruiten bestaat uit een ruit van 4 mm en een van 6 mm dikte, zodat – door het verschil in de trillingsgetallen van de beide ruiten – de doorgang van trillingen van zeer uiteenlopende frequenties wordt belemmerd. Door al de boven beschreven maatregelen (isolatiegang, mevrietbekleding, kurklinoleum en dubbelwandige puien) is bereikt, dat het bouwwerk aan de gestelde acoustische eisen voldoet.

De te verwachten veranderingen in de aanleg van kabels en leidingen hebben het treffen van verschillende maatregelen vereist, waarvan een tweetal het vermelden in dit artikel waard zijn. Van deze maatregelen zijn reeds de kanalen tussen de mevrietplaten tegen de plafonds genoemd. Hierbij worden bij verandering in de aanleg eenvoudig de hardboard stroken losgeschroefd; na de verandering worden de stroken op even eenvoudige wijze weer bevestigd.
Niet alleen echter moet op eenvoudige wijze verandering in de aanleg van de kabels langs de plafonds mogelijk zijn, maar ook moeten zonder veel bezwaren de kabelverbindingen tussen de toestellen op de begane grond met de er onder liggende kelderruimten kunnen worden veranderd. Het moet dus weinig bezwaar opleveren, kabels door de vloer aan te brengen van begane grond naar de kelderruimte en omgekeerd. Aan deze eis is voldaan door vrijwel overal in de begane grond op afstanden van circa 40 cm h.o.h. sparing-elementen van slakkenbeton op te nemen (tek. 2, 6 en 8). De hoogte van de elementen is nagenoeg gelijk aan de vloerdikte; de vierkante horizontale dwarsdoorsnede heeft zijden van ongeveer 20 cm. Deze elementen, welke een enigszins tapse vorm hebben gekregen, zijn voor het aanbrengen van de wapening op de bekisting gesteld en zijn daarna mee ingestort. Aldus is als het ware een wafelvormige vloer verkregen, welke over de gehele oppervlakte zachte plekken heeft, zodat door deze plekken heen overal gemakkelijk gaten voor kabels en leidingen kunnen worden gemaakt.
Bij eventuele wijziging van de kabel- en leidingaanleg kan dus het hak- en breekwerk tot een minimum beperkt blijven.

Als gevolg van zijn situatie is het gebouw, zoals reeds vermeld, vaak aan zeer krachtige wind blootgesteld en daarom is voor de zonwering geen gebruik gemaakt van buiten het gebouw aangebrachte markiezen of zonneschermen- Het bezwaar van de zonbestraling is ondervangen door een rond het gehele bouwwerk doorlopende ver uitstekende dakluifel, welke echter alleen bescherming geeft tegen de zonbestraling bij betrekkelijk hoge zonnestanden; mocht evenwel de zon hinderlijk worden bij lage zonnestand, dan kan zij worden afgeschermd met behulp van de licht-afsluitende gordijnen, nodig door het bovenvermelde verbod van nachtelijke lichtuitstraling. In geopende stand zijn deze gordijnen opgerold onder de vensterbanken; zij worden gesloten door ze van onder naar boven gelijktijdig met het ontrollen in verticale zin te doen bewegen (tek. 8 en foto 13).

Tot slot van dit artikel zullen nog enkele details betreffende de betonconstructie worden beschreven. Reeds is opgemerkt, dat door de centrale ligging van de pijlers, welke het bouwwerk, zijn vaste stand waarborgen, en door de “slapte” van de kolommen de invloed van temperatuurswisselingen en van krimpen van het beton op de materiaalspanningen tot zeer geringe proporties wordt teruggebracht. Deze gunstige invloed doet zich echter alleen gelden voor zover de constructie in zijn geheel wordt beschouwd; ongelijkmatige verwarming en afkoeling van de onderdelen van de constructie daarentegen, zouden natuurlijk weer ongewenste temperatuursspanningen kunnen veroorzaken.
De dakplaat zelf wordt aan de buitenkant geïsoleerd met kurk (tek. 8), zodat de dakplaat de gedurende het gehele jaar vrijwel constante temperatuur van het interieur van het gebouw zal aannemen. De boven de dakplaat uitstekende langsbalken zouden echter, indien geen maatregelen werden getroffen, aan grote temperatuurswisselingen onderhevig zijn; men denke bijv. aan het temperatuursverschil, hetwelk de balken ondergaan, als zij in de winter door vorst worden afgekoeld en in de zomer door de zon worden bestraald. Daarom zijn met de dakplaat ook de langsbalken met kurk bekleed, waarmede is bereikt, dat temperatuursafwijkingen tussen dakplaat en balken tot geringe verschillen zijn gereduceerd.
Om overeenkomstige redenen zijn eveneens de plinten van het gebouw voorzien van een kurkbekleding, welke hier bovendien nuttige diensten bewijst voor het beperken van de warmte-transmissie.
Ter bescherming van de verticale kurkbekledingen van de langsbalken en van de plinten zijn deze bekledingen op hun beurt bedekt met een dunne betonplaat; deze plaat is als afdekking voortgezet over de horizontale kurklagen, welke direct aansluiten tegen de verticale kurkbekledingen van balken en plinten.
De betonbekledingen van plinten en langsbalken zijn op afstanden van 2,5 m, d.w.z. op afstanden van tweemaal de modulus, van voegen voorzien; temperatuur- en krimpspanningen blijven In deze betonbekledingen dus zeer laag. De voegen maken het voorts mogelijk, dat de betonplaten zo nodig betrekkelijk gemakkelijk individueel kunnen worden verwijderd.
Een speciale oplossing ter voorkoming van te hoge spanningen door temperatuurswisselingen eist de voor de zonwering aangebrachte dakluifel. De temperatuur van de uitstekende luifel, welke uiteraard niet door kurk is geïsoleerd, wisselt met die van de buitenlucht in tegenstelling met de temperatuur van de dakplaat, waarmede de luifel één geheel vormt. Daarom is de luifel voorzien van zgn. zaagsneden; dit zijn verticale voegen, welke loodrecht op de gevels in de luifel zijn aangebracht. De “zaagsneden” lopen door van de buitenkant van de luifel tot aan de gevelramen. De onderlinge afstanden van de “zaagsneden” bedragen 2,50 m. Op de buitenkant van de luifels zijn luifelranden gelegd van mechanisch verdicht beton; de luifelranden hebben in overeenstemming met de onderlinge afstanden van de “zaagsneden” een lengte verkregen van 2,50m.
De ervaring heeft geleerd, dat door de toegepaste zaagsnede-constructie de temperatuursspanningen tot volkomen toelaatbare grootten beperkt blijven. Door de hier beschreven maatregelen tegen de nadelen van krimp en temperatuurswisselingen is de kans op het ontstaan van scheuren tot een minimum teruggebracht, maar er wordt nog bovendien een niet te onderschatten extra voordeel verkregen. Indien de meestal vrijwel onberekenbare secundaire spanningen door krimp en temperatuur grotendeels zijn geëlimineerd, kan men n.l. in de materialen zonder bezwaar hoge door de belastingen veroorzaakte primaire spanningen toelaten, waar door ten opzichte van constructies, waar geen maatregelen tegen de nadelige invloed van temperatuur- en krimpspanningen zijn genomen, vaak eer belangrijk wordt bezuinigd.

Terwille van het aspect van het bouwwerk is o.a. de nodige zorg besteed aan de afwerking van de betonoppervlakken. Aangezien de architectuur van het nieuwe radiostation hetzelfde karakter heeft als die van de nabijgelegen Noorder Sluis, zijn alle aan de buitenzijde van het gebouw zichtbaar blijvende betonoppervlakken in overeenstemming met de bewerking, welke deze oppervlakken bij de gebouwen van de Noorder Sluis hebben ondergaan, gebouchardeerd (foto 7, 9 en 11). Voorts zijn binnen het gebouw nog de op de begane grond zichtbare vlakken van de beide centrale pijlers door boucharderen verlevendigd (foto 15). De ronde betonkolommen in de kelder en op de begane grond zijn gestort in buizen van asbest-cement; na de verharding zijn deze buizen verwijderd. De kolommen komen dan glad uit de asbest-cementschaal; slechts hier en daar wordt het oppervlak door kleine luchtbelletjes iets onderbreken, hetgeen een zo bevredigend aanzien geeft, dat geen enkele bewerking van de kolomoppervlakken nodig is (foto 14).

De zilte atmospheer, welke te IJmuiden nog wordt bezwangerd door gassen van verschillende industrieën, heeft op vele bouwmaterialen een zeer ongunstige invloed; vooral is hier de atmospherische uitwerking op staal te vrezen. Daarom is bij deze betonconstructies nog meer aandacht aan de betondekking op het staal geschonken dan in omgevingen met een gunstigere atmospherische toestand toch ook reeds noodzakelijk is. Het roesten van de wapening kan afdoend worden bestreden door zorg te dragen voor een voldoende betondekking en voor een goed dicht beton. Daarom is bij alle betonoppervlakken, welke met de buitenlucht in aanraking komen, voor de betondekking op de wapening (beugels inbegrepen) voorgeschreven, dat deze ten minste 5 cm dik moet zijn bij gewoon gestort beton en ten minste 2,5 cm bij mechanisch verdicht beton. Het is niet eenvoudig de voorgeschreven betondekkingen te verwezenlijken, omdat door verreweg de meeste met toezicht en uitvoering belaste personen het nut en de noodzaak van een goede betondekking op de wapening niet wordt ingezien. Dit gebrek aan inzicht zal wel moeten worden verklaard uit het feit, dat de nadelige gevolgen van onvoldoende betondekking meestal pas circa 10, 20 jaar na het storten aan den dag treden. Is het beton eenmaal gestort, dan was het tot nu toe moeilijk vast te stellen of de betondekking voldoende is. Dit laatste feit, gecombineerd met het gesignaleerde gebrek aan inzicht zijn oorzaak, dat ongetwijfeld bij vele betonconstructies de dekking alles te wensen overlaat en dat dus de levensduur van vele betonconstructies onnodig wordt beperkt.
Sinds kort worden echter, zij het nog op bescheiden schaal, toestellen geconstrueerd, waarmee langs electromagnetische weg heel eenvoudig kan worden geconstateerd, op welke afstand van het oppervlak van de verharde betonconstructie zich de wapening bevindt.
Het is thans dus mogelijk na voltooiing van het werk te verifiëren, of de voorgeschreven betondekking is aangehouden; één van de grootste euvelen van de uitvoering van beton kan dus beter dan tot nu toe worden bestreden, zodat de misschien wel belangrijkste oorzaak voor het ontijdig te gronde gaan van de betonconstructies beter kan worden voorkomen dan voorheen. Op dit bouwwerk is de electromagnetische contrôle van de betondekking toegepast.

Met de bouw van het radiokuststation is begonnen op 10 October 1949 en op 22 November 1951 is het nieuwe station van “Scheveningen Radio” door de Directeur-Generaal der P.T.T. officieel in dienst gesteld.