Gedenkboek Het Wakend Oor Geschiedenis

Het kuststation: één grote familie

Eén blik was voldoende

In nood leer je je vrienden kennen, luidt het spreekwoord. Dat slaat zeker op de medewerkers van Scheveningen Radio die soms onder de meest extreme omstandigheden hun werk hebben moeten doen; zeker in noodsituaties als de stormramp in 1953 en die in 1983, toen door plotseling opkomend noodweer “alles plat lag op het IJsselmeer.” “Toen is de saamhorigheid ontstaan”, zegt Willem Meijer (77) over het werken tijdens de stormramp van 1953. “We regelden onderling onze diensten en er was niemand die mopperde dat hij langer moest blijven. We wisten gewoon wat we aan elkaar hadden.”
Dat kan de jongste generatie ‘Scheveningen Radio makers’ beamen in een periode, waarin alles op alles werd gezet om het kuststation open te houden. “We probeerden zoveel mogelijk service te verlenen en dat deden we omdat we zo betrokken waren bij het bedrijf”, zegt Marjan Ellen van der Plas (34). “Maar het was eigenlijk ook een familie, zeker toen de groep mensen kleiner werd. Je moest meer werk van elkaar overnemen. Daarvoor was vaak een blik naar elkaar al voldoende, want zo’n goed team hadden we wel. Ik vind dat de mensen zeker oog voor elkaar hadden. Er heerste wel een cynische sfeer, maar dat waren we gewend. We maakten op een bepaalde manier grappen die we van elkaar begrepen. Hier zeggen we ook duidelijk waar het op staat en dat begrijpen buitenstaanders niet altijd. Ik denk dat dàt het grootste probleem was met de Hagenaars die hier kwamen te werken en onze cultuur niet snapten. Als we problemen hebben, worden daar altijd grappen over gemaakt.

Ik heb zelf ook wel problemen gehad met de cultuur binnen Scheveningen Radio, toen ik hier zeventien jaar geleden binnenkwam. Er heerste hier vroeger een pikorde. De dames die er langer waren, mochten je kleineren; tenminste, zo voelde ik dat toen en ook dat het op een ontgroenende wijze ging. Ik vond het een rotsfeer in een organisatie waarin je je een plaats moest verwerven. Maar ja, wat wil je als je als jong meisje giechelig en al aankomt. Later is de sfeer veel milder geworden. Het werd uiteindelijk een hele familie. Dat kwam natuurlijk ook doordat de meeste mensen heel erg lang bleven.”

Lust geen biefstuk

De gemeenschap kende zo zijn eigen gedragsregels. Het was nog tot in de jaren ’80 doodnormaal als de jongere dames ’s morgens bij aanvang van hun dienst ‘B-Tel’ waren en ‘dus’ thee moesten zetten voor de hele club. Dat de heren dat deden, was ondenkbaar. Het mannelijk deel van de Scheveningen Radio-populatie was wel inzetbaar als kok in de nachtdienst. De kookploeg bestond uit tien tot vijftien leden, die ‘achter de kachel’ konden staan terwijl anderen daarvoor hun kantinetijd ter beschikking stelden om achter het toestel van hun kokende collega te zitten. Sommigen deden dat bepaald niet onverdienstelijk. Hun kookkunst was zo goed, dat de receptuur in het personeelsblad Intercom werd opgenomen. Voorwaarde was wel dat mee-eters moesten lusten wat ze kregen voorgeschoteld. Dat werd voor de zekerheid vastgelegd. Er kwam een kaartenbakje, waarin de voorkeuren van personen waren terug te vinden. Het makkelijkst was de aantekening ‘eet niet mee’. Lastiger werd het bij ‘lust geen biefstuk’, want er was een pseudo-kok die dat goed kon bakken.

Het ligt voor de hand te veronderstellen dat het moeilijk afscheid nemen is van een club die veel met elkaar doet. Marjan Ellen van der Plas verwoordt gevoelens van velen als ze het heeft over wat de ontbinding van die familie kan worden genoemd. “Je moest worden losgeweekt van Scheveningen Radio”, constateert de radiotelefoniste die uiteindelijk zèlf het heft in handen nam en ontslag nam. “Maar de manier waarop dat gebeurde, was niet bepaald mooi. De mensen die zich hadden opgegeven voor het Job Center, hoefden niet meer te komen. Dat overkwam mij ook. Ik was reserve en kreeg normaal gesproken een dag van tevoren mijn dienst doorgegeven. Toen dat ineens niet meer gebeurde, heb ik zelf maar gebeld en toen kreeg ik te horen dat ik niet hoefde te komen. We kregen te horen dat uitzendkrachten ons werk zouden overnemen, terwijl wij meenden dat deze ons zouden aanvullen in de afbouwfase. Ik heb drie maanden – weliswaar doorbetaald – thuisgezeten, maar leuk vond ik dat niet. Ik heb begrepen dat het bij vier mensen zo gegaan is die niet in het Job Center wilden.”

Dat is de enige wrange nasmaak die Van der Plas heeft van het werken bij Scheveningen Radio. Ze neemt als ’toegevoegde waarde’ een gedegen praktijkervaring en een servicegerichte houding mee naar een eventuele nieuwe werkplek.

De sluiting van Scheveningen Radio riep bij de medewerkers vele soorten emoties op. OD’er Astrid Oldenburg maakte een gedicht.

Scheveningen Radio sterft langzame dood

Het is voorbij, ja het is bijna tijd:
31 december, zo luidt het beleid.
PCH kan niet blijven bestaan.
Het is straks over en uit, het is met PCH gedaan.
Jarenlang: “Zegt u het maar, meneer”,
“een ogenblik aub ik roep u zo weer.”
Geen weerbericht, geen schip meer ‘op’ je oren,
Geen Chinees die je in de kortegolf slecht kan horen.
Je baan en collega’s weg, in een keer.
Het is nu eenmaal zo, maar toch doet het zeer.
We zijn allemaal op zoek naar een nieuwe job,
Natuurlijk geven we de moed niet op.
Scheveningen Radio vierde verdieping met dag en nacht licht;
Eind december is het over en uit, dan gaan we dicht.

Het sociale leven: gezellig en apart

Nu het definitieve einde van PCH in zicht komt, blikken (oud )werknemers graag terug op ‘die goeie ouwe tijd’ toen het kuststation nog volop draaide. Zonder uitzondering vindt iedereen het triest dat de voortschrijdende techniek PCH overbodig maakt. “Wij waren het beste kuststation ter wereld”, zegt de één weemoedig. “Zonde toch, dat dit allemaal verdwijnt?” “Het was zo’n interessante baan. Uniek in Nederland”, zeggen anderen. Maar de meest gehoorde opmerking in dit verband is: “Het was zo gezellig bij PCH. Het was zo’n aparte sfeer.”

Als het gaat om gezellig en apart, verdient de eerste locatie van PCH na de oorlog, de Wilhelminaschool aan de Houtmanstraat in IJmuiden, bijzondere aandacht. Daar begon, onder primitieve omstandigheden, de wederopbouw van het kuststation na de oorlog. (Een voor die tijd niet onbelangrijk voordeel van dat gebouw was dat de ramen nog heel waren!) PCH wist beslag te leggen op twee schoollokalen. Het Nederlandse scheepvaartverkeer herstelde zich snel na 1945. Het telegraaf- en telefoonverkeer kwam ook snel weer op gang. Het personeel moest – letterlijk – inschikkelijk zijn. De kantine was op de gang. De Technische Dienst zat in een oude werkkast. Beide schoollokalen waren al snel helemaal volgepropt met èn tafels èn apparatuur èn mensen. Een veelgehoorde grap in die tijd was dat niemand een paar kilo mocht aankomen, omdat elke centimeter omvang meer teveel ruimte zou kosten. Het bureau van directeur Van Geel stond midden in één van de lokalen. Aan zijn werktafel zaten nog eens vier dames die de administratieve taken uitvoerden. Materiaal om mee te werken was er niet. De winkels waren leeg. Fabrieken draaiden nog niet. Lenie Zijlstra-Vermaat herinnert zich dat ze ooit eens met de trein naar Den Haag moest, omdat daar een oude schrijfmachine was opgedoken. Er was geen privacy. Van Geel voerde sollicitatiegesprekken terwijl de rest van PCH er om heen zat te werken. Hard praten was niet toegestaan; schoenen met harde zolen ook niet. Alle geluid ging immers zo de zender op.

Lenie Zijlstra heeft alleen maar goede herinneringen aan de Houtmanstraat: “Alles gebeurde in één ruimte, maar niemand nam daar aanstoot aan. Ik heb nooit één klacht gehoord. Niemand stelde eisen. Iedereen moest improviseren, elkaar helpen. We hebben erg veel gelachen daar.” Zijlstra omschrijft de sfeer in de Houtmanstraat als zeer bijzonder: “De telegrafisten hadden tijdens de oorlog allemaal rottigheid meegemaakt. Ik had bijvoorbeeld een collega die getorpedeerd was op de Javazee en vervolgens in een Jappenkamp was beland. Dat soort mensen klaagde nergens over. Voor een meisje zoals ik had de tijd tijdens de oorlog zo’n beetje stilgestaan. Ik was heel nieuwsgierig. Bij PCH ging een wereld voor me open. De verhalen van die zeelieden hebben altijd een grote indruk op me gemaakt.”

Een warm nestje

In 1951 verhuisde PCH naar de broodnodige ruimere behuizing op het Tweede Sluiseiland, al weer een locatie waar met weemoed op teruggekeken wordt. Het Sluiseiland was een soort landtong. Het gebouw van PCH had aan alle kanten glas, zodat het personeel op de schepen uitkeek. Corrie Verton: “Het visuele contact met schepen op het Tweede Sluiseiland vond ik altijd heel leuk. We zwaaiden naar de schepen waarmee we bij wijze van spreken net telefonisch contact hadden gehad. Toen had ik echt het gevoel dat ik bij een kuststation werkte. Het gebouw waarin we later zaten aan het Marktplein in IJmuiden was een gewoon kantoor. Het speciale ging er toen wel wat af.”

De Technische Dienst nam in de zomer bij de steiger van het Sluiseiland nog wel eens een frisse duik in het water, alhoewel de toenmalige directie vond dat dit eigenlijk niet gepast was. Dat was voorbij toen PCH in 1971 het Tweede Sluiseiland verliet en haar intrek nam in het pand aan het Marktplein in IJmuiden. Een ex telegrafist zegt: “Het Tweede Sluiseiland was een warm nestje. Meteen als je binnenkwam, proefde je de aparte sfeer.” Hij relativeert dit later: “Met nieuwbouw heb je altijd het gevoel dat je achteruit gaat. Nieuwe schoenen klemmen ook.”

Mensen die de Houtmanstraat hebben gekend, vonden dat hun beste tijd bij PCH. De ‘nieuwbouw’ in het centrum van IJmuiden kan voor enkele ouderen niet op tegen het Tweede Sluiseiland. Maar het is natuurlijk niet alleen een gebouw dat de sfeer bepaalt. PCH groeide zo hard in de jaren vijftig, zestig en zeventig, dat er hele groepen tegelijkertijd aan de opleiding begonnen. Jonge mensen begonnen met leeftijdsgenoten te werken. Ze hadden dezelfde grapjes, gingen met elkaar uit, organiseerden feesten, en kregen verkering met elkaar. Volgens sommige PCH’ers werden er op een bepaald moment ‘abnormaal veel’ PCH-huwelijken gesloten.

Dat beantwoordt de vraag nog niet helemaal waarom het zo leuk was bij PCH. De charme van het werk, het contact met de scheepvaartwereld, zijn al genoemd. Was het dat gemengde gezelschap van ‘voor- en achterdeurders’ dat het ‘m deed? Met name de wat oudere telefonistes zeggen dat hun wereldje groter werd, toen zij in de jaren vijftig in het gemêleerde gezelschap van PCH’ers terechtkwamen. Corrie Verton, die als telefoniste bij de PTT in Kampen begon, zegt: “Ik moest heel erg wennen aan de samenwerking met mannen. De telegrafisten waren een apart slag mensen. Zij hadden gevaren en vaak veel meegemaakt. Het was leuk om die te leren kennen. Je moet bedenken dat verre reizen in die tijd nog heel bijzonder waren. In Kampen zaten echte ambtenaren, was het wereldje veel kleiner.” Misschien had het ook iets te maken met de positie die PCH innam binnen de PTT: de mensen die in IJmuiden werkten, hadden niks met Den Haag. Zij vormden hun eigen wereldje, ver weg van het grote staatsbedrijf.

Verzoend

PCH drukte een tamelijk zwaar stempel op het privé-leven van de medewerkers. Het ging bij het kuststation niet bepaald om een baan van negen tot vijf. Collega’s zagen elkaar nooit vijf dagen achter elkaar door de onregelmatige diensten (“Dit was zowel een voordeel als een nadeel”, merkt iemand op). Ook in de weekeinden en met feestdagen moesten de zenders bezet worden. De Technische Dienst had oproepdiensten voor het geval de apparatuur het buiten kantoortijden zou begeven. Dat had overigens ook zijn voordelen. Oud-TD’er Theo Van der Wiele kreeg thuis telefoon, in een tijd dat die nog geen gemeengoed was. Werken tijdens feestdagen had ook z’n charme. Met de jaarwisseling was het altijd ontzettend druk vanwege de vele zeelui die even met ’thuis’ wilden bellen, “En dan ben je meteen verzoend met het feit dat je ingeroosterd bent”, zegt een telefoniste. Op zulke dagen was de sfeer wat losser. Scheepvaartmaatschappijen stuurden lekkere dingen om de PCH’ers moreel op de been te houden. Een sleepboot stuurde een keer een bos bloemen omdat hij op eerste kerstdag zo goed was geholpen.

Tijdens de nachtdiensten, wanneer er slechts een klein groepje mensen aanwezig was, leerde je elkaar beter kennen. “Dan stond je helemaal te kijken dat een chef, waarvan je overdag niks mocht, ’s nachts opeens iets leuks vertelde.”

De ontspanningsvereniging

“Er is meer dan werk alleen. PCH’ers vormden een hechte gemeenschap. Daar zat dus meer in, zeker bij de groep mensen die dezelfde leeftijd hadden.” Aan het woord is Fred Lenderink, één van de oud-gedienden van de Ontspanningsvereniging, de OSV.

De OSV ontstond niet toevallig. De toenmalige directeur Jaspers liep al jaren rond met die gedachte. Tijdens informele momenten sprak hij er wel eens over met PCH’ers. Sommigen twijfelden aan de haalbaarheid, maar de feestavonden ter gelegenheid van de officiële opening van het nieuwe gebouw aan het Marktplein bewezen het tegendeel. Dit vroeg om meer.

In het voorjaar van 1972 deed de heer Jaspers aan Ivo Walbeek het verzoek een ontspanningsvereniging op te zetten. Deze ging voortvarend te werk en vormde binnen korte tijd een bestuur.

Daarvoor gebeurde er (natuurlijk) ook wel eens wat. Trouwerijen waren meestal al verkapte personeelsfeestjes, die eindigden met ergens borrelen en eten. Ook waren groepjes PCH’ers al met elkaar gaan sporten. Met de OSV kwam er echter een structuur om de activiteiten in wat meer georganiseerde banen te leiden. Toen de OSV werd opgericht werd vrijwel iedere PCH’er lid.

Eén van de peilers van de OSV was het jaarlijkse voetbaltoernooi met andere kuststations. Aanvankelijk was dat begonnen als een sportieve ontmoeting met de collega’s van het Duitse Norddeich Radio en het Belgische Ostende Radio. Later werd het toernooi uitgebreid met kuststations uit Noorwegen, Denemarken, Groot-Brittannië, Frankrijk en Zwitserland. Oud technicus Theo van der Wiele beschrijft deze internationale toernooien als “voetbal, feesten en veel lol.” Van der Wiele vond het zo leuk dat hij zich, vlak voor zijn VUT, liet benoemen tot coach van het PCH-elftal, om toch maar mee te kunnen gaan naar Engeland.

Voor de tennisliefhebbers organiseerde de OSV banen en trainingen. De vereniging regelde voor PCH een tafeltennistafel voor de werkpauzes.

Ook op ander terreinen was de OSV actief. OSV-oprichter Fred Lenderink zette elke jaar een autorally uit, een soort puzzeltocht. Voor de kinderen van het PCH-personeel was er elk jaar Sinterklaas. Twee oudere chefs, eerst Louis de Fauwe en later Willem Meijer, hulden zich dan in mantel en mijter, terwijl enkele jongere telefonistes zich opwierpen als Piet. Later bleek de veel jongere Ed Leuven ook een uitstekende Goedheiligman.

En dan waren er natuurlijk de feesten, één of twee keer per jaar. “Gigantische feesten met veel drinken en jonge meiden”, blikt iemand terug. De organisatie van zo’n feest betekende voor de OSV vrij veel werk. Oud OSV-bestuurslid Jan Post: “Het moet voor iedereen leuk zijn. Het valt niet altijd mee om dat de realiseren. Wij hadden op een of andere manier de gewoonte om vrij harde bands in te huren. Kreeg je natuurlijk te horen dat de muziek weer niks was. Tsja, er zijn altijd mensen die liever de Weense Wals dansen.” Aan het programma voor feesten werd veel zorg besteed. Jan Post: “We probeerden altijd zo goed mogelijk voor de dag te komen. Wij hadden bijvoorbeeld als een van de eersten in Nederland een optreden geregeld van Hakim, de mimespeler die later beroemd werd door Sesamstraat.” Post noemt de PCH-leiding altijd een beetje tweeslachtig als het aankwam op feesten en andere activiteiten: “In principe was altijd alles wel mogelijk, maar als je vroeg om bepaalde faciliteiten zoals het gebruik van de kantine, deed men altijd een beetje moeilijk. Men kon nooit in één keer ‘ja’ zeggen.” Speciale vermelding verdient nog het jubileumfeest in 1979 toen Scheveningen Radio 75 jaar bestond. De OSV organiseerde twee weekeinden achter elkaar een uitstapje voor het personeel. De ene week mocht de eerste helft van het personeel op stap, de andere week de rest. Alles in één keer ging niet. PCH moest ook tijdens het jubileum in de lucht gehouden worden.

Toen het minder ging met PCH, kwam ook de OSV op een laag pitje te staan. In 1997 werd het nog overgebleven geld opgemaakt aan een -jawel – groot feest.

Intercom

“Mensen zeiden altijd dat ze die onzin niet lazen. Maar ik kreeg zoveel opmerkingen en commentaar op mijn stukjes dat ik daaruit de conclusie trok, dat ze het blad op zijn minst doorbladerden.” Het gaat hier over ‘Intercom’, het personeelsblad van PCH. Fred Lenderink was hier de drijvende kracht. Intercom was oorspronkelijk verbonden aan de Ontspanningsvereniging en voorzag in een goede nieuwsvoorziening. Lenderink begon in zijn eentje met het blad, een gestencild pakje papier, bijeengehouden door een nietje. De eerste uitgaven, aanvankelijk ‘Info-bulletin’ geheten, voorzagen echter niet alleen in het verenigingsnieuws, maar bevatten ook andere artikelen die direct of indirect betrekking hadden op het werk. Later werd het blad omgedoopt tot ‘Intercom’. Er kwam een echte redactie en het blad kreeg een wat minder amateuristische uitstraling. Intercom zou zich ontwikkelen tot een echte krant. In de rubriek ‘wandelganger’, genoemd naar de wandelgangen van PCH, werden besluiten van de directie aan de kaak gesteld, wat wel eens een bescheiden relletje veroorzaakte. Fred Lenderink: “Met Kerstmis waren er aangepaste roosters. De kantine was dicht. Moest je met Kerstmis nog een broodtrommeltje meenemen naar je werk. Daar heb ik een keer een stukje over geschreven. Dat veroorzaakte wat commotie, maar het is wèl veranderd.”

Een hoogtepunt van Intercom was de ‘luxe-uitgave’ in het jubileumjaar 1979. Fred Lenderink stelde het boekwerkje samen met de geschiedenis van PCH en andere anekdotes.

Lenderink stak steeds meer werk in Intercom. Tussen 14.00 en 17.00 uur, als de dag- en de avonddienst elkaar overlapten, was er tijd voor andere karweitjes, buiten de OD. Lenderink werkte dan vaak aan ‘zijn’ personeelsblad, “alhoewel sommige collega’s dan dachten dat je er de kantjes afliep.”

Lenderink had zijn talent ontdekt en anderen ook. Hij stapte over van PCH naar de redactie van ‘Aangetekend’, het personeelsblad van de PTT.

Intercom was tot dan toe vooral de spreekbuis van het personeel geweest. Nadat Lenderink bij PCH vertrok, werd het blad nog enkele jaren enthousiast voortgezet, tot in april 1984 de laatste ‘gewone’ Intercom verscheen.

Uit een redactioneel stuk blijkt dat zowel bij de redactie als directie een gevoel van onvrede heerste. De laatste nummers waren onregelmatig verschenen, wat de actualiteit niet ten goede kwam. Er waren ‘drukkersproblemen’ en er moest veelvuldig in vrije tijd worden gewerkt. De directie was enige tijd daarvoor begonnen met een Info-bulletin waarin actuele zaken aan de orde kwamen. Maar dit werd niet als bevredigend ervaren. Beide partijen “kwamen tot de slotsom dat Intercom een regelmatiger verschijningsvorm moest krijgen, waardoor er naast de bekende artikelen vooral aandacht aan actuele zaken en bedrijfsinformatie geschonken kan worden.” Kortom, Intercom en het Info-Bulletin zouden worden geïntegreerd.

Intercom moest een bedrijfsblad worden. Dat had als gevolg dat de redactie haar volledige vrijheid verloor. De ‘smeuïgheid’ zou verdwijnen uit de artikelen en columns. Voor de redacteuren was de lol er af. Ook door kritiek van de lezers, besloot de redactie er een punt achter te zetten.

Anderhalf jaar lang verscheen Intercom helemaal niet meer. De toenmalige directeur Bolder vond dat jammer. Hij vroeg Aart Plaisier van de Operationele Dienst om het blad opnieuw op poten te zetten. Intercom begon zo met een nieuwe, minder vrijgevochten redactie aan zijn tweede leven. De al eerder ingeslagen weg werd overigens niet verlaten. Het accent bleef liggen op het bedrijf PCH. Intercom werd voortaan gedrukt bij de huisdrukkerij van het district Haarlem, omdat PCH inmiddels ook onder het Telecomdistrict Haarlem viel. Intercom zag er professioneler uit dan ooit, maar een echt personeelsblad zou het nooit meer worden.

In 1989 haalde PTT Telecom de bezem door alle bedrijfsbladen. Intercom sneuvelde ook. De telefoondistricten, die elk een eigen blad uitgaven, moesten dit op een uniforme manier gaan vormgeven. Een gedeelte van de inhoud werd vanuit Den Haag aangeleverd en de rest mocht worden verzorgd door de PR-afdeling van elk district.

Bij PCH kreeg iemand de functie van correspondent om belangwekkende onderwerpen en gebeurtenissen die PCH betroffen, door te geven aan de redactie van ‘Haarlemmer Olie’, het bedrijfsblad van het district Haarlem. Uiteindelijk hield ook dat op. PCH was inmiddels te klein geworden om nog bijdragen te leveren.