Geschiedenis

Een zilveren jubileum (1904-1929)

EEN ZILVEREN JUBILEUM
SCHEVENINGENRADIO
19 DECEMBER 1904-1929

De onderstaande teksten zijn gecorrigeerd met Chat AI, naar een taalgebruik dat meer bij de huidige tijd past (bijna 100 jaar later). De originele teksten zijn altijd nog te lezen in de afbeeldingen van het gedenkboek uit 1929, helemaal onderaan op deze pagina.

Op 19 oktober is het 25 jaar geleden dat een kantoor voor radiotelegrafisch verkeer met schepen op zee werd geopend bij de Vissershaven in Scheveningen. Dit markeert het zilveren jubileum van onze kust- en scheepsradiodienst, een mijlpaal die zeker het vieren waard is, ook in ons “Orgaan” door onze bond, waarvan vele leden direct betrokken waren of zijn bij deze dienst. Aangezien veel vakgenoten belangstelling hebben getoond in radioliteratuur en bijna de hele mensheid nu radio gebruikt, neem ik graag de uitnodiging aan van de redacteur om een herdenkingsartikel te schrijven, verrijkt met enkele foto’s. Ik begrijp dat mijn onderwerp uitgebreid en interessant is en als zodanig enige dure ruimte in het “Orgaan” zal innemen.

Het station Scheveningen-Haven, in 1910 in dienst gesteld

Overleden pioniers

Bij deze herdenking willen we in het bijzonder stilstaan bij de pioniers in ons vak, wier naam onlosmakelijk verbonden is met Scheveningen Radio. Ik wil beginnen met het herdenken van hen die inmiddels overleden zijn. Met respect noem ik hierbij de naam van de heer H.J. Nierstrasz, die als opzichter der Telegrafie verantwoordelijk was voor de technische leiding van de installatie bij Scheveningen en later als chef van de technische Radiodienst verantwoordelijk was voor het onderhoud en de voortdurende uitbreiding van het kuststation, evenals het toezicht op de Nederlandse scheepsstations. De oorspronkelijke radio-installatie werd geleverd door de firma Telefunken, maar werd al snel gewijzigd naar de persoonlijke inzichten van de heer Nierstrasz, die de installatie continu bleef aanpassen aan de groeiende omvang en de toenemende eisen van de dienst. Ondanks dat de installatie zo in een permanente embryonale staat verkeerde en soms aan elkaar leek te hangen met touwtjes, werkte zij uitstekend en was zij toonaangevend voor alle andere kuststations. Deze reputatie heeft de heer Nierstrasz zeker overleefd, toen hij in december 1920 uit dit leven is heengegaan.

De tweede radiopionier van Scheveningen-Haven was ongetwijfeld wijlen de heer W.B.H. Meiners, die als commies der Telegrafie als eerste beheerder optrad van de administratie en exploitatie. Hoewel de administratie minder hoofdbrekens vereiste, vereiste de leiding van de exploitatie van een draadloos station, dat permanent in ontwikkeling was met steeds nieuwe proefnemingen, een grote mate van vindingrijkheid en strategisch inzicht, waar de heer Meiners in uitblonk. Bovendien was de heer Meiners bekend voor zijn grote menselijkheid bij iedereen die onder zijn leiding werkte tijdens zijn lange periode van dienstverlening op het kuststation. In 1927 overleed deze goede man. Als we de doden herdenken, dan moeten we ook twee leden van de jongere generatie van technische ambtenaren noemen die voortijdig overleden zijn: Willem Janse, adjunct-commies die bekend stond om zijn handigheid en bedrevenheid in de radiodienst en Piet Snel, telegrafist wiens portret in de radiokamer te IJmuiden ons dagelijks herinnert aan de vergankelijkheid van alle dingen.

Levende pioniers (Technische Dienst)

Van de overledenen niets dan goeds, maar over de nog levenden ook niets minder. Ik denk in het bijzonder aan de heer J.W. van Rijn, momenteel chef-instrumentmaker en werkzaam als permanente technisch ambtenaar op de huidige zendcentrale Scheveningen-Haven. De heer Van Rijn was vanaf het begin een trouwe hulp en steun voor de heer Nierstrasz, en hij was de stipte uitvoerder van diens technische ideeën en plannen, wat zeker geen sinecure was. Hij moest vooral beschikken over veel tact en geduld bij de eindeloze proeven, verbeteringen, reparaties en storingen, terwijl de exploitatie ononderbroken doorging. Hij heeft waarschijnlijk honderdduizenden keer aan de telegrafist moeten vragen: “Kan het even?” en duizenden keren de nodige onderzoeken en reparaties uitgevoerd, uiteraard soms onder zeer moeilijke omstandigheden. Zijn onmisbare bijdrage aan het succes van Scheveningenradio blijft tot op de dag van vandaag van onschatbare waarde.

Het station Scheveningen-Haven, met zijn antennestellingen in 1910 in dienst gesteld, heeft moeten omgaan met nieuwe toepassingen in de oude staat. De technische installatie onderging kolossale uitbreidingen waarbij onvindbare fouten en onbegrijpelijke hoogfrequente verschijnselen optraden, maar de medewerkers zoals De Coole hebben zich steeds aangepast aan de nieuwe situatie en ons respect verdiend. Als derde in lijn van technische pioniers wil ik een eerbetoon brengen aan de beroemde mastklimmer de heer J.P. de Coole, die de heer Nierstrasz hielp bij de uitbreiding van het Scheveningen-Haven station. De Coole werd overal geroepen waar antennes voor de dienst moesten worden geïnstalleerd, wat betekende dat hij een groot deel van zijn loopbaan hoog in de lucht heeft doorgebracht. Ik heb volle bewondering voor zijn prestaties. Deze herdenking is voor mij reden voor een kleine tirade uit dankbaarheid.

Levende pioniers (Exploitatie)

De groep van levende pioniers is zeer talrijk en het zou de grenzen van een regulier Orgaan overschrijden om iedereen naar verdienste te vermelden. Toch wil ik graag de hooggeachte heer I. de Vries noemen, die op het moment van schrijven nog steeds betrokken is bij de gang van zaken bij Scheveningen Radio in zijn positie als referendaris 2e klasse te IJmuiden (met afdeling IJmuiden-radio) en sindsdien is benoemd tot referendaris op het telegraafkantoor in Den Haag. De heer De Vries was één van de weinige hogere ambtenaren die vanaf het begin betrokken waren bij de radiodienst in zijn volle omvang. Jarenlang werkte hij als commies in de toesteldienst samen met het overige personeel van klerken, waarbij zijn onfeilbare oor de lastigste ontvangstpuzzels oploste. Later verving en volgde hij de heer Meiners op als beheerder, waarbij zijn scherpzinnige blik geen enkele fout of onregelmatigheid miste. Altijd op de hoogte van de ontwikkelingen in de radiotechniek en begiftigd met een legendarisch geheugen, een levende lijst van alle scheepsstations die zich over alle wereldzeeën verplaatsten, is de heer De Vries tot op heden onmisbaar voor Scheveningen Radio. Ik kan niet meer lof uitspreken dan met deze allesomvattende uitdrukking en ik denk dat alle vakgenoten die hem kennen het hiermee eens zullen zijn. Als mens is de heer De Vries altijd bijzonder welwillend geweest tegenover de mensen om hem heen.

Een andere belangrijke pionier in ons vak is de heer A. Spaans, referendaris en chef van de zeer belangrijke “Radio” afdeling in Amsterdam (Holland Radio!). Voordat hij deze functie bekleedde, was hij een van de eerste beheerders van een scheepsstation op de Zeelandboten na afloop van een korte periode op Scheveningen-Haven. Als allround-radioman bezat hij veel kennis en kunde in administratie en techniek. Ik heb het voorrecht gehad om de heer Spaans enkele keren te ontmoeten tijdens mijn bescheiden radio-carrière en ik ben dankbaar dat ik op deze manier zijn belangrijke bijdrage kan vermelden. Als oudste pionier van de toestelambtenaren, die werden gerekruteerd uit het vroegere klerken-corps, verdient de heer W.P. de Kluizenaar een speciale vermelding. Hij is tegenwoordig werkzaam onder de inspecteur der kust- en scheepsradiotelegrafie en is belast met de inspectie van de Nederlandse scheepsstations. Zijn entree in de wereld van de radio-techniek was al in maart 1904 op het eerste proefstation in Hoek van Holland. Daar pikte hij direct de radiogrammen op die werden uitgewisseld tussen het Handelsbad in Amsterdam en het Marconi-station in Broomfield, Engeland.

De heer De Kluizenaar had op jonge leeftijd het voorrecht om de technische radioproeven van de heer Nierstrasz bij te wonen, waaronder het oplaten van grote vliegers met lange koperdraden die dienst deden als zend- of ontvangstantenne. Voor een jonge ambtenaar was dit een geweldige ervaring, in plaats van slechts een bescheiden positie op de drukke telegramfabriek in Amsterdam. De heer Nierstrasz had duidelijk een goede keuze gemaakt met zijn adjudant, die hem tot aan zijn dood trouw bleef. De heer De Kluizenaar was veelal te vinden in de persoonlijke werkkamer van de heer Nierstrasz, of hij vergezelde hem op reizen naar de scheepsstations die terugkeerden naar huis. Dit deed hij nu nog steeds zonder zijn oude chef. Er zijn vele verdienstelijke personen in de radiowereld die ik niet kan noemen, om niet te vergeten de laatste – niet de minste – de geïncarneerde radiowonder van de PTT: de heer A.E.J. Vlug. Als de heer Vlug deze tekst toevallig onder ogen krijgt (wat bij hem slechts bij toeval gebeurt), zal zijn bescheidenheid in opstand komen. Maar ik weet dat velen het met me eens zullen zijn. Met zijn volle en onverzorgde baard, zijn eeuwig brandende pijp met ‘geurig kruid’ en zijn onfeilbare gemoedelijkheid, maakte Vlug op mij altijd de indruk van een soort radiotovenaar. Hij sprak altijd in diminutive (een aardig spoeltje, een reuze-lampje, een fijn telefoontje) en verrichtte daden in superlative. Dit begon voor hem in 1905 in Hoek van Holland, waar hij verantwoordelijk werd voor het hulpstation. De heer Nierstrasz in Scheveningen kon niet genoeg krijgen van zijn ontvangsttests met “vvv” en gaf Vlug regelmatig opdracht om twintig minuten lang “v’s” te geven. Maar Vlug had radio-inspiraties die dreigden te worden verstoord door de eenzijdige polsbewegingen op de radiosleutel. Hij construeerde daarom snel een snorrende V-automaat, die deze taak onberispelijk overnam. Dit gaat zo goed dat er nu vijf radiotelegrafie-zenders vanaf IJmuiden-radio worden bediend, waaronder een 600-meterzender, reserve zender, 705-meterzender, langegolfzender en reserve zender.

Zaal met 5 radio telegrafie zenders, die vanuit IJmuiden-Radio bediend werden (600 Meter zender met reserve, 705 Meter zender, langegolf zender met reserve)

In Scheveningen begonnen de mensen verbaasd te raken over het uiterst regelmatige seinschrift van Vlug. Op een gegeven moment kreeg Scheveningen-Haven een opdracht om steeds v’s te sturen, wat Vlug op afstand en met de regelmaat van een klok bleef doen. Hierdoor werd hij al snel ontmaskerd als de bron van een lange reeks geheimzinnige technische verrassingen. Een andere prestatie was zijn geheim om een uitgewerkte Schibmilch-detector nieuw leven in te blazen. Als de Scheveningse autoriteiten problemen hadden met hun apparatuur, stuurden ze deze simpelweg naar Vlug en kregen ze het weer terug als nieuw. Zijn reputatie als reparateur van detectoren bracht hem zelfs bezoeken uit het buitenland. Ik geloof dat een kleine verandering aan de platinadraden in verband met de overgangsweerstand van het elektrolyt de basis was van zijn methode, maar de exacte details van zijn uitvinding zijn mij niet bekend. Vlug was echter niet gewoon om zijn wikkelingen en ideeën te publiceren. Wel heeft hij me eens verteld dat de reparatie van de elektrolytische detector hem tot nieuwe wikkelingen heeft gebracht die hebben geleid tot de bekende Vlugsche aarddraden-ontvangst, die berust op een lagere overgangsweerstand naar de massa dan de gebruikelijke aardverbindingen. Deze aarddraden, die werden ingevoerd voor de verbinding Indië-Holland ter vervanging van de ontvangst op de hoge, kilometerlange antennes van de Telefunken-installatie, waren een grote verbetering. Ik herinner me de grote verbazing die ik voelde toen de heer Vlug op Sambeek verscheen met zijn eigengemaakte kastje, aangesloten op een paar onzichtbare aardverbindingen, dat betere ontvangstresultaten opleverde dan de imposante Telefunken-installatie. De Duitse ingenieurs spraken wat spottend over Vlug’s “toverkisten”, maar ik heb vaak – zij het tevergeefs – geprobeerd om deze spot te ontkrachten op basis van de nuchtere feiten en mijn gevoel van rechtvaardigheid en collegialiteit. Na nog belangrijk werk te hebben verricht op het gebied van radiomuziek op Hoek-van-Holland, trad Vlug toe tot het station Scheveningen-Haven, waar hij tot de verplaatsing van de exploitatie naar IJmuiden bleef werken. Later belastte hij zich met het opleiden van nieuw opkomende krachten uit het telegrafistencorps en had hij nog steeds nieuwe technische verrassingen voor de steeds groeiende radiodienst. Vlug werkt nu nog steeds en wordt geleid door Dr. Koomans, de chef van het radiolaboratorium, waarbij hij onlangs is gepromoveerd van commies tot buitengewoon geëmployeerde van de eerste categorie. Buiten onze dienst is Vlug bekend om zijn schakelingen, zijn patenten en zijn bescheidenheid, ondanks zijn prestaties die hem tot een relatieve onbekendheid hebben veroordeeld.

Technische vooruitgang (zenden)

De opwekking van elektrische golven in de ruimte geschiedde oorspronkelijk uitsluitend door elektrische vonken (Duits: Funken-Telegrafie), later door de elektrische lichtboog (koolspitsenlicht), door speciale, hoog-frequent-wisselstroomdynamo’s en ten slotte bijna uitsluitend door radiozendlampen. In Scheveningen-Haven werd begonnen met de eenvoudigste vorm van de elektrische vonk (vaste, onmuzikale vonk), opgewekt uit de ontladingen van een grote condensator in zijn eenvoudigste vorm, zijnde een batterij van 256 Leidse flessen, opgeladen door wisselende hoge spanningen uit de secundaire windingen van twee parallel geschakelde transformatoren, waarvan de primaire windingen werden gestuurd door onderbrekende gelijkstroom. Deze gelijkstroom werd geput uit een accumbatterij, terwijl de zeer snelle interrupties van deze stroom werden verkregen door middel van de door een motor aangedreven kwikinterruptor. Bij het indrukken van een seinsleutel van bijzondere constructie, liepen de snel onderbroken gelijkstroomen van middelmatige spanning door de transformatoren, wekten daar hooge wisselspanningen op, die ontladingsvonken in een vonkruimte deden ontstaan. Deze vonkruimte voorzag de aangesloten lucht-antenne van de elektrische trillingen, die zich via de ether voortplanten. Aan dit principe van de vonkenradiotelegrafie is op ontelbare wijzen uitbreiding gegeven, tot de beroemde muzikale bromvonk van PCH. De vaste vonk werd een roterende vonk die oversprong tussen een cirkelvormige rij nokken op een snel ronddraaiend rad en een vaststaande nok.

De Leidse flessen verdwenen en maakten plaats voor compacte condensatorkisten, de onderbrekende gelijkstroom maakte plaats voor wisselstroomvoeding en de antennekring wordt inductief aan de vonkenkring gekoppeld en de afstelbaarheid van de zender verandert voortdurend, waardoor het aspect en de prestaties van de apparatuur veranderen. In dit artikel ga ik niet te diep op deze kwestie in, maar ik zal mijn eerste indruk delen van het gebruik van zo’n zenderontvangercombinatie toen ik in 1917 bij de radiodienst begon. Toen ik door de zware gordijnen het geluidsdichte heiligdom van de luisterdienst binnenkwam (ik moest op mijn tenen lopen en mocht niet hoesten), zag ik mijn collega plotseling wat knoppen en schakelaars omzetten. Ik hoorde een motor starten en er begon een oorverdovend gezoem van snelle morsetekens die ik ook gelijktijdig in lichtsignalen boven mijn hoofd zag. Toen het geluid stopte, begon mijn collega weer te manipuleren met knoppen en schakelaars en keerde de stille rust weer terug. Ik zag hem notities maken over de mededelingen die hij uit onbekende verte opving. Het bleek dat er een oproep van een boot binnenkwam, de antenne werd omgeschakeld van ontvangen naar zenden, de zender werd geactiveerd en na de beantwoording van de oproep werd de installatie weer in de luisterstand gezet. Dit was veel indrukwekkender dan het langzame tikken met een sleutel bij lijntelegrafie. De indruk werd nog eens versterkt door het vonken tussen brede plaatcontacten van de radio-seinsleutel, waarbij tamelijk sterke stromen liepen. De telegrafist werd extra beschermd door een brede ebonieten kraag onder de knop van de sleutel, waarop de duim angstvallig moest blijven rusten.

Men achtte zich op het radiostation te midden van hoogspanningen van vele duizenden volts, omgeven door potentieel levensgevaarlijke situaties, onder de suggestieve invloed van bekende bordjes met de bliksemschicht en het opschrift “hoogspanning, aanraking levensgevaarlijk”. Zo dacht een levensmoede Haagse juffrouw er blijkbaar ook over. Zij werd gillend aangetroffen op het radioterrein, in de nabijheid van zo’n bordje, terwijl zij een koperdraad vasthield waarop nooit enige elektrische stroom stond. Na onder het prikkeldraad te zijn doorgekropen, was ze kennelijk nergens veiliger dan bij die draad bij dat bordje. Het was puur de suggestie die het gegil veroorzaakte! Overigens is de hoogspanning op een radiostation juist het minst gevaarlijk door de zeer hoge frequentie van de stroom, waardoor bij aanraking het zogenaamde skin-effect optreedt, waarbij de stroom gevaarloos langs de opperhuid afvloeit. Aan de andere kant, blijft het oppassen bij de lage spanningen, zo hebben vele ambtenaren ondervonden die wel eens een laagfrequente schok kregen. Na de eerste draaivonk-installatie kwam er nog een voor de 1800 Metergolf waarmee weerberichten en algemene berichten aan zeevarenden werden uitgezonden. Deze maakte zo’n geweldig lawaai (in direct hoorbare geluidstrillingen) dat de installatie in een speciale geluiddempende kast werd geplaatst. Wanneer het zoontje van de conciërge bij zijn bezoeken aan de radiokamer bedreigd werd met het feit dat hij ‘1800 Meter’ gestopt zou worden, rende hij doodsbang weg.

Toch kon het gebeuren dat de machtige stem van de zender in de directe omgeving van Scheveningen verloren ging in plaats van honderden mijlen verderop uitgezonden te worden. Dit gebeurde wanneer de ambtenaar van dienst vergat om aan een touw boven zijn hoofd te trekken. Hij seinde dan berichten aan de alternatieve ontvanger, ondanks het directe en oorverdovende lawaai, om zo te zeggen “voor niets” omdat de bijbehorende 1800 Meter-antenne niet was aangesloten door middel van het touw. Later werd een Geissler-buis aan de antennetoevoerdraad bevestigd, die oplichtte bij het uitstralen van de tekens door de antenne. Hierdoor kon in één oogopslag worden vastgesteld of de uitzending daadwerkelijk de ether in werd gestuurd. Na de draaivonk werd de zogenaamde “Wien-brug” gebruikt als verbetering, dit was een vonkenbrug die een fluittoon produceerde.

Dit systeem is niet toegepast in Scheveningen-Haven, wel was er gedurende een aantal jaren een reserve-zender volgens dit systeem in gebruik in IJmuiden. De twee bromvonken van de heer Nierstrasz waren succesvol tot de laatste fase in de zend-techniek zich aandiende: de lampzender. Voor dit innovatieve instrument moesten al zijn voorgangers plaatsmaken. Vergeleken met de moderne lampzender is de eens zo prachtige bromvonk stumperig en primitief. Tegenwoordig wordt er geen telegrafie meer bedreven met draaiende, brommende of sissende elektrische vonken, maar gebruikt men telegrafie en telefonie met geruisloze elektronenzwermen in luchtledige glazen bollen. Momenteel zijn er op Scheveningen Radio (zend-centrale) een tiental zenders geconcentreerd, die allemaal uitsluitend werken met zendlampen. Deze lampen, die bestaan uit grote, peervormige, luchtledige glazen bollen waarbinnen zich de metalen onderdelen (gloeidraad, rooster, plaat) bevinden, doen hun wonderbaarlijke werk geruisloos. Alleen de witgloeiende gloeidraad en het rood opgloeien van de plaat tijdens het functioneren zijn zichtbare tekenen van wat er zich daarbinnen afspeelt. Wat in de algemeen bekende ontvangstlampjes in miniatuur plaatsvindt, gebeurt in de zendlampen op grote schaal: een van gloeidraad naar plaat vliegende elektronens stroom ontvangt de schokken van de ontzettend snel wisselende elektrische ladingen op het rooster dat in de elektronenstroom is geplaatst, waardoor er even snel wisselende stromen optreden in de geleidingen.

Een telefonie-zender in de voormalige lijn-telegraafkamer, inclusief een aanneemloket van het gerenoveerde station.

Radio-kamer te IJmuiden in 1926 met fluitvonk-zender en tafel voor 600 Meter-verkeer.

Buiten de lamp, die aan de inwendige organen vastgemaakt is, bezit dit instrument het uiterste minimum stoffelijke traagheid en kan daarom vrijwel als het ideale werktuig in menselijke handen beschouwd worden. Het produceert even vrolijk 1 miljoen trillingen per seconde (golflengte 300 meter), als 10 miljoen (30 meter), ja, 100 miljoen (3 meter) en met elke vermenigvuldiging steeds verder. Het lijkt mij dat de radiolamp niet door iets beters vervangen kan worden; alleen rijst nog de vraag (om deze officiële termen ook eens te gebruiken), of de elektroden niet koud kunnen zijn, wat een besparing van stroom zou betekenen en dus commercieel voordeel zou opleveren. Daarom wordt er ijverig ernaar gezocht. Er functioneren wel 60 grote lampen tegelijkertijd te Scheveningen. Er zou een heel boek vol geschreven kunnen worden over de Scheveningse zendcentrales, die nog steeds worden uitgebreid en verbouwd (nu weer voor twee nieuwe ultra korte-golfzenders). Hoewel het onderwerp erg interessant is, zou zelfs met de meest smakelijke details een boek te lang en taai worden. Daarom wil ik van dit onderwerp afstappen, na nog een paar woorden over de nieuwste innovatie: het trillende kwartskristal, dat binnenkort zijn intrede zal doen op Scheveningen-radio. Er zijn sinds 1,5 jaar twee ultra korte-golfzenders waarmee het gehele aardoppervlak wordt bereikt (verbinding met een schip bij Sydney gaat heel goed), op golven van 22,8 respectievelijk 35,2 meter. De zeer snelle elektrische trillingen van deze zenders (deel de genoemde getallen 22,8 respectievelijk 35,2 op 300 miljoen) zijn moeilijk constant te houden; ze versnellen of vertragen wel eens door allerlei onbeheersbare oorzaken, waardoor de ethergolven onstabiel en moeilijk, soms zelfs onmogelijk waarneembaar worden. De onuitputtelijke rijkdom van de natuur levert weer de oplossing en biedt een stof genaamd kwarts, opgebouwd uit kristallen. Een kwartskristal, opgenomen in een elektrische trillingskring, neemt de functie van een dirigent op zich en geeft, net zoals Mengelberg in zijn orkest, onverbiddelijk het tempo aan. Een bepaald kristal heeft een “eigen trilling” of liever gezegd een lange reeks eigen trillingen, een wiskundige reeks van veelvouden, genaamd “harmonische” trillingen. Zo zal bijvoorbeeld de 25e harmonische van een kristal van bepaalde afmetingen overeenkomen met de frequentie van een bepaalde ultra korte-golfzender die in gebruik is. Deze 25e harmonische wordt uit het kristal gezeefd, versterkt door verschillende lampen en op de zendgolf “opgedrongen”, waardoor frequentievariaties mogelijk zijn. De harmonische trilling en dus in eerste instantie het kristal treedt op als dirigent en geeft het juiste tempo aan. De grondtrilling van het kristal is constant en afhankelijk van de afmetingen ervan; het kan worden bijgevijld en daardoor een andere grondtrilling en andere harmonische frequenties krijgen. In het Engels wordt dit wonderkristal in zijn radiotoepassing “Master Oscillator” (trilmeester) genoemd. Met deze trilmeester schakel ik over van “zenden” naar “ontvangen” (hoewel zenden fijner is dan ontvangen) en ga ik over naar mijn volgende onderwerp.

Technische vooruitgang (ontvangst)

In de 25 jaar van het bestaan van Scheveningen Radio heeft de technologische vooruitgang op het gebied van het ontvangen van radiogolven een steeds grotere ontwikkeling doorgemaakt. Waarbij bij het zenden de nadruk lag op het omzetten van voorhanden elektrische energie in hoog-frequente elektrische trillingen, was bij het ontvangen het omgekeerde vraagstuk van groot belang: het omzetten van zwakke hoog-frequente elektrische trillingen in gelijkstroom geschikt voor een morse- of telefoontoestel. Hiervoor werden diverse instrumenten gebruikt, zoals de detector of golf-indicator. De geschiedenis van de ontvangst-techniek is voornamelijk die van de detector. De eerste detector die op Scheveningen-Haven gebruikt werd was de coherer van Branley, ook wel de fritter genoemd. Dit instrument bestond uit een glazen buisje met aan beide uiteinden metalen elektroden, en tussen de elektroden werd metaalvijlsel geplaatst. In normale toestand vormde dit instrument, opgenomen in een lokale stroomkring, een zeer hoge weerstand. Zodra het echter door elektrische golven werd doorlopen, daalde de weerstand sterk, waardoor de lokale gelijkstroom werd doorgelaten. Op zichzelf was dit niet nuttig omdat de toestand van lage weerstand in de coherer bleef bestaan, zelfs na het eindigen van de elektrische golf. Een tikje tegen het instrument bracht het echter terug in zijn oorspronkelijke hoge weerstand, waardoor de lokale stroom werd onderbroken. Door snel genoeg te tikken, kon men begin en einde van een golf registreren met de lokale gelijkstroom, en door snel genoeg te tikken kon men de in morsetekens optredende golf registreren op een morse-apparaat. Een dergelijk snel tikken werd gedaan met de hazenklop, een snelle elektrische trembleur die het mogelijk maakte om hooguit 12 woorden per minuut op de morse-band te zetten. Dit systeem werd al snel verlaten en de morsetoestel maakte plaats voor de ontvanger met koptelefoon en dus ontvangst op gehoor. Als detector werd de elektrolytische detector van Schlbmilch toegepast, die relatief lang in gebruik is geweest. Dit was een kokertje waarin een verdund zuur zat met twee elektroden van plating. Geschakeld in een gelijkstroomkring waarin ook een telefoon was opgenomen, liet dit instrument wisselstromen door zodra er tegenovergestelde polarisatie optrad in het meetoppervlak; zodra radiofrequente elektrische golven het instrument troffen, traden er fluctuaties op in de stroom, hoorbaar in de telefoon. Na verloop van tijd werden de elektroden echter inactief en was het instrument als detector onbruikbaar. Naar verluidt kostte de reparatie daarvan bij “Telefunken” ongeveer tweehonderd gulden; een technisch medewerker deed het daarna zelf en kosteloos (zie boven).

Als reserve was op Scheveningen-Haven de magnetische detector van Marconi opgesteld, die op scheepsstations veelvuldig werd toegepast vanwege zijn constante bruikbaarheid, maar op het kuststation weinig of niet werd gebruikt. Deze ingenieuze uitvinding van Marconi berust op het verschijnsel van magnetische hysterese, wat betekent dat weekijzer na onder invloed te zijn geweest van een magneet, een beetje van het geïnduceerde magnetisme vasthoudt in plaats van het direct te verliezen. Het instrument bestaat uit een uurwerk dat een band van weekijzer regelmatig langs een magneetpoel laat lopen en daarbij langs geïsoleerde draadwindingen gaat, waarin de elektrische trillingen hoorbaar gemaakt moeten worden. De continue rollende band wordt steeds magnetisch, waarbij deze hysteresis vertoont en via dit hysteresische proces het elektrische trillingsveld passeert voordat het volledig ontmagnetiseerd wordt en verder gaat met zijn ronde. Onder invloed van de elektrische trillingen wordt het resterende magnetisme vernietigd en dit vernietigingsproces werkt terug op een draadklosje dat om de eerder genoemde windingen gewikkeld is en deel uitmaakt van de telefoonkring. In de telefoon is dit proces hoorbaar door de daaraan verbonden inductiestroompjes die optreden zo lang de elektrische trillingen aanhouden, dus tijdens de morse-elementen van de binnenkomende radiosignalen. Dit tamelijk kostbare instrument moest echter plaatsmaken voor een goedkoper alternatief van enkele centen: het wonderkristal. Dit partikel, een kristal van bepaalde ertsen of chemisch afgescheiden stoffen met barbaarse namen zoals zinkiet, koperpyriet, galena, beryl, carborundum, bleek uitstekend dienst te doen als radiodetector! Een stukje silicium waarop een stukje van de metalen snaar van een mandoline met matige druk rust, is het instrument dat de hoogfrequente trillingen omzet in gelijkgerichte stroomstootjes die via gedempte radiosignalen (dus ook radiotelefonie) de ontvangtelefoon doen aanspreken. De kristaldetector is met succes gebruikt tot de komst van de wonderlampen. Hij had een gebrek en dat was zijn kritieke instelling; als hij gevoelig ingesteld was, kon een schokje tegen de toesteltafel hem ontregelen en zo goed als werkeloos maken; een kleine verplaatsing van het stukje snaar naar een ander punt van het kristal en de detector was weer hersteld! Hoorde men enige tijd niets, dan was het zaak even het kristalcontact te wijzigen, om te voorkomen dat men vergeefs werd aangeroepen omdat de mandolines naar 0,5 millimeter verschoven was. Dit is waarschijnlijk de reden waarom op scheepstations die heen en weer schommelden de voorkeur werd gegeven aan de duurdere Marconi-detector, die dit gebrek niet had. Ongedempte golven waren met de kristal-detector niet hoorbaar te maken, maar met een eenvoudig hulpmiddel dat nog steeds door oudere radio-amateurs wordt gekend en nagebootst, genaamd de sleeprad-detector, was dit wel mogelijk. Dit instrument bestaat uit een snel ronddraaiend gepolijst metalen schijfje, voortbewogen door een uurwerkje (of wekker), waarop een stalen veertje rust. Het veertje huppelt in zeer snelle microscopische sprongetjes over de metaalvlakte, en gedempte of ongedempte elektrische trillingen die over dit huppelend contact geleid worden, laten de ontvangtelefoon aanspreken. Tijdens de duur van deze trillingen hoort men de huppel-cadans (eigen frequentie) van het instrumentje als een gesuis. Het opnemen van ongedempte zenders ging goed op deze wijze, hoewel het moeilijk was om twee of meer stations die door elkaar heen seinden te onderscheiden.

Historisch ontvang-toestel te Scheveningen-Haven met als piece de milieu de beer G. Meerman, nestor der tegenwoordige toestelambtenaren en bekend bondsman C.B.P.T.T.

Tot zover over de historische detectoren, die eind 1918 tot het verleden behoorden. De evolutie van de overige organen van de ontvanger was weinig ingrijpend: vanaf het begin waren er de afstemmiddelen, spoelen en draaicondensatoren, de inductieve overdracht van antennekring naar secundaire kring, en deze werden tot 1918 in principe niet gewijzigd. Met de komst van de ontvanglamp is de ontvanger grondig gewijzigd en uitgebreid. Men begon de detector te vervangen door de buisvormige drie-electrodes-lamp, waarmee slechts gedempte golven konden worden opgevangen. Daarna werd het principe van terugkoppeling gevonden, waardoor de lamp geschikt werd als ontvanger van ongedempte golven en vervolgens trad de radiolamp verder op als laag-frequent-versterker (d.i. versterker van de stromen achter de detector), hoog-frequent-versterker (d.i. versterker van te zwakke elektrische trillingen vóór de detector in hun oorspronkelijke vorm), generator of opwekker van hulptrillingen (ter verkrijging van zwevingen met aankomende ongedempte golven), bingen, kortom alle elementen die tegenwoordig bekend zijn. Met deze functies van de lamp veranderden de overige onderdelen van de ontvanger ook. De glijdende contact-spoelen maakten plaats voor uitwisselbare of aftakbare spoelen, het toestel werd uitgebreid met transformatoren en hoogfrequentkoppelingen, zodat de neutrodyn-ontvangers met vijf lampen die tegenwoordig worden gebruikt weinig of geen overeenkomsten meer vertonen met het historisch gegroeide ontvangapparaat dat tot aan de verplaatsing van de dienst naar IJmuiden in gebruik was in Scheveningen-Haven. Deze verplaatsing vond plaats in 1926 vanwege de toenemende wenselijkheid en tenslotte gebiedende noodzaak van scheiding van het zend- en ontvanggedeelte van de installatie. Immers, zolang deze in één gebouw of zelfs in elkaars nabijheid bleven, was gelijktijdig zenden en ontvangen uitgesloten, terwijl het groeiende verkeer dat wel nodig maakte. Naast het eigenlijke kustverkeer, waarbij de algemene scheepsgolf van 600 meter werd gebruikt in een meer beperkte zin, ontstond een verkeer over grote afstanden tot in het midden van de oceaan, Kaapverdië en Port Said, waarbij andere golven van de orde van 1800 tot 2500 meter werden gebruikt. In de gecombineerde zend- en ontvangstdienst moesten beide soorten verkeer op elkaar wachten, terwijl in een gescheiden dienst beide onafhankelijk van elkaar konden werken. Sinds ongeveer twee jaar werkt te IJmuiden ook een derde soort verkeer over onbeperkte afstanden middels ultrakorte golven, hetgeen alleen in de gescheiden dienst mogelijk is.

In een lokaal van het kantoor in IJmuiden werden aanvankelijk een fluitvonk-zender en verschillende ontvangapparaten opgesteld, terwijl de nodige antennes op belendende huizen en langs de openbare weg werden aangebracht. De fluitvonk-zender werd al snel vervangen door de moderne lampzender (“tonic-train”-systeem), die als reserve-zender op een zolder werd geplaatst. Hoewel de installatie in IJmuiden oorspronkelijk bedoeld was als hulpstation, werd in 1925 de scheiding van zenden en ontvangen zo urgent dat geprobeerd werd de gehele exploitatie-dienst daarheen over te brengen. Men was voorbereid op technische problemen bij het onderbrengen van de radiodienst op een druk telegraafkantoor met drie hughes-toestellen en meerdere morsetoestellen, en inderdaad stuitte men op verschillende storingen van die zijde. Geleidelijk werden deze storingen echter allemaal overwonnen.

Men had toen nog geen flauw vermoeden dat twee jaar later de veel gevoeliger ultra-korte-golf-ontvangst haar intrede zou doen in IJmuiden, waardoor zelfs voorbijrijdende auto’s, motorboten in de sluizen achter het kantoor en andere objecten storing konden veroorzaken. Als men nu zou besluiten tot de oprichting van een radio-bedienstation, zou men zeker geen druk telegraafkantoor in een bebouwde omgeving meer kiezen. Het zeer grote voordeel van de gemakkelijke verwerking van uitgaande en inkomende radio-telegrammen (momenteel + 4000 per maand) op een belangrijk telegraafkantoor is echter een gewichtig motief om de huidige situatie zo lang mogelijk te handhaven en om technische hulpmiddelen te zoeken om storingen te voorkomen. Tot medio 1926 werd de installatie in IJmuiden geleidelijk uitgebreid onder toezicht van een team van de Technische Dienst, terwijl twee ambtenaren van de Administratieve Dienst regelmatig ontvangproeven deden en aanwijzingen gaven. Samenwerking tussen deze twee diensten, waarbij aan de ene kant theoretische kennis en aan de andere kant praktische ervaring aanwezig waren, heeft geleid tot enkele nuttige verbeteringen bij IJmuiden-radio, die tot op dit moment nog steeds werken. Deze verbeteringen omvatten bijvoorbeeld een systeem om de aanwezige raamantennes te combineren voor verbeterde richtingsontvangst, een nieuwe methode om stoorgolven van gelijke lengte af te schermen, maar uit tegengestelde richtingen komen, en een gewijzigd gebruik van de toonversterker. Sinds augustus 1926, toen het zend- en ontvanggedeelte werden gescheiden, heeft Scheveningen Radio zich ontwikkeld tot een zendcentrale voor radiotelegrafie en -telefonie, met een tiental op afstand bediende zenders. Bij IJmuiden-radio is het kust- en scheepsverkeer sindsdien onder leiding van de directeur M.J. Baak en de chef N. Geeverding ongeveer verdriedubbeld. Diverse zenders bij Scheveningen Radio, respectievelijk ingericht voor 600, 705, 2222 meter-golf en twee ultra-korte golven, worden bediend via kabeladers en relais, terwijl de eigen ontvangst natuurlijk regelmatig doorgaat. Deze werkwijze is in alle opzichten geslaagd. Over de diverse ontvang-apparaten kan ik hier niet verder uitweiden, behalve dat het merkwaardig is dat de ontvangmiddelen voor de ultra-korte-golf, waarmee verbindingen met schepen over de gehele wereld worden onderhouden, verreweg het eenvoudigst zijn. Een kleine antenne van twee draden in verticale richting in elkaars verlengde (dipool-antenne), een eenvoudig 3-lampstoestel met losse spoeltjes van enkele windingen, dat is alles wat nodig is voor goede ontvangst van zwakke zenders bij de antipodes! Radio blijft een wonder en de ultra-korte-golf is een ultra-wonder.

Wederwaardigheden aan het ontvangstoestel

De toesteldienst op Scheveningen, zoals het oorspronkelijk heette, of PCH, zoals het na de radiocommunicatieconventie van Londen werd genoemd, heeft altijd zijn eigenaardige moeilijkheden gehad en heeft tot wonderlijke ervaringen geleid. Terloops zij opgemerkt dat het kuststation voor de landverbinding Sch, hest, ook nu de dienst te IJmuiden uitgevoerd wordt; de telegrammen voor Scheveningen worden dus naar IJmuiden gestuurd en door PCH per radio naar de schepen overgebracht. Voor de eerste radioconventie werd door Scheveningen zo ver met schepen gewerkt als maar enigszins mogelijk was, waarbij reeds langeafstandstriomfen werden behaald. Hiertoe droeg in belangrijke mate bij het geheimzinnig verschijnsel van de “freaks”, dat zijn “vleugjes” van zeer goede verbinding in een overigens zeer slechte of onmogelijke verbinding; het wezen van deze ethervleugjes is vrijwel onbekend. Via een “freak” kwamen soms oproepen binnen van verre schepen, hetgeen de indruk wekte alsof deze vlakbij op de Noordzee waren, en welke oproepen dus direct beantwoord werden. Was er geen retour-“freak” voorhanden, dan werd herhaaldelijk tevergeefs geantwoord; toch kwam een verbinding op deze wijze soms tot stand. Maar welke verbinding! Sommige stukken van een telegram kwamen hard en gaaf over, terwijl andere stukken wegstierven tot een onhoorbaar zuchtje. Nu eens hoorde het kuststation het scheepsstation niet meer, dan later weer wel en vice versa. Tenslotte kon het gebeuren dat een telegram op enkele letters na afgewerkt was, maar de stem van het schip voorgoed verzonken was in de eindeloze verten van de oceaan. Tegenwoordig heeft men in de ultrakortegolfdienst te maken met precies het omgekeerde verschijnsel, namelijk met het “fading”-verschijnsel. Normale, goede verbindingen worden plotseling “gesluierd” en daarna weggevaagd om na kortere of langere tijd (een kwestie van seconden tot minuten) weer met aangroeiende kracht tevoorschijn te treden. Deze wonderlijke, doch lastige verschijnselen staan buiten zender en ontvanger en hebben hun oorsprong ergens tussen deze beide plaatsen (de afstand is soms zeer, zeer lang: 10.000 kilometer of meer). Dit vergt van de telegrafist een grote dosis geduld en berusting in het onvermijdelijke. Optredende gebreken aan zenders en ontvangers, storingen van allerlei aard uit de atmosfeer of van vreemde stations, voegen hier nog hun eigen component aan toe.

Bij de eerste radioconventie kreeg elk kuststation zijn eigen werkingssfeer toegewezen, waardoor lange afstandsverbindingen voorlopig niet meer mogelijk waren. Men hoorde op PCH Hollandsche schepen in de Middellandse Zee sukkelen met Franse of Italiaanse kuststations en hoewel het goedkoper en veiliger zou zijn om de telegrammen van de schepen over te nemen via een directe verbinding, was dit niet toegestaan volgens de internationale regeling. Men hoorde ’s nachts heel lang vergeefs Ouessant aanroepen, maar de Franse radiomensen leken veel te slapen, terwijl de Nederlandse ambtenaren, die het als een eer beschouwden om op een verantwoordelijke post te zitten, steeds alert waren. Dat het personeel altijd op zijn post was, werd op vermakelijke wijze bewezen op de late avond van 14 november 1918 (de juistheid van de datum staat bekend als spreekwoordelijk). Een van de oudste pioniers zat toen op het eenzame station in de duinen tegenover een open raam op zijn luisterpost, toen plotseling een individu op sokken door het raam naar binnen sprong en de ambtenaar met een revolver bedreigde (het was november 1918). Vlug wilde de bedreigde mede-ambtenaar in het naastgelegen vertrek waarschuwen, maar “Niet roepen”, sprak de Hollands-Mexicaanse man op sokken en dicteerde zijn bevel om de gemeentelijke telefoon (niet de radio) ter beschikking te stellen. Inmiddels was de vriendelijke heer Vlug (want hij was de andere ambtenaar) dichterbij gekomen en hij gaf aan dat er zonder wapens in iedere sigarenwinkel in Den Haag kon worden getelefoneerd. Een dreiging met de revolver was echter een aansporing om de indringer zijn zin te geven, waarna de man in telefoongesprek ging met de commandant van de Haagsche burgerwacht. De ambtenaren hadden intussen de politie gewaarschuwd en een agent met een grote revolver (nog van de November-dagen) was verschenen. Hiermee werd het incident afgesloten. De eerste revolver bleek ongeladen (de tweede niet) en de man op sokken wilde slechts controleren of de radio nog functioneerde in deze dagen (dat was het geval).

In welke hoedanigheid deze eigenaardige controle had plaatsgevonden, is niet bekend geworden. Na zijn vrijlating de volgende dag overhandigde de man met de revolver zijn visitekaartje, waarop stond vermeld dat hij een rechtenstudent was. Zijn schoenen werden teruggevonden op het radioterrein. Deze gebeurtenis verdient vermelding in dit artikel, ook al waren er geen directe radio-golven om mee te werken, zoals bij het manipuleren van raamantennes bij IJmuiden met lange-golfapparatuur.

Communicator voor het manipuleren met de raam-antenne te IJmuiden met langegolf toestellen

De eerste sensatie die radio bracht, was de verrassing van de menselijke stem die door de radio klonk. Ik persoonlijk heb dat meegemaakt in het begin van 1917 op het hulpkuststation in Vlissingen. Terwijl ik luisterde naar de vertrouwde geluiden van brommende en pruttelende morsetekens, waarmee alleen een aanroep van punten en streepjes tevoorschijn zou kunnen komen, hoorde ik plotseling een mannelijke basstem die zei: “twenty-one, twenty-two…” en doortelde tot “twenty-nine”. Ik had nog nooit van radiotelefonie gehoord en kon mijn oren niet geloven. Stelt u zich voor dat u naar de sounder luistert en het ding begint opeens te praten in plaats van te tikken. De collega’s van de Zeeland-boot hadden er meer van gehoord; ze hadden die stem op zee gehoord en spraken over de ‘geest van de Noordzee’. In 1917 geloofde men liever in geesten dan in radio-telefonie! En nu? De man aan de andere kant van de lijn doet zijn best om storende jazzbands, opera’s of ochtendgebeden uit zijn golf te houden. Een SOS van een schip in nood zou verloren kunnen gaan in een foxtrot uit Boedapest of een Donau-wals uit Wenen. In 25 jaar zijn de problemen van de radiodienst niet minder geworden. Eerder ging het om het opvangen van zeer zwakke signalen, vertroebeld door storingen in de lucht en vaak veranderend in vreemde patronen (zoals hierboven vermeld), gevolgd door stilte. Telegrammen werden toen met ingehouden adem en angstvallig vermijden van kraken van het papier of de manchet geschreven. Tegenwoordig is het probleem “QRM”. QRM betekent “ik word gestoord door andere stations”, en als dit aan het corresponderende station wordt gemeld omdat het ontvangst van een bericht geheel of gedeeltelijk is mislukt om deze reden.

Er wordt tegenwoordig zo druk geseind op golflengten die dicht bij elkaar liggen, dat een groot deel van de telegrammen tussen een massa andere signalen “doorgesleept” moet worden. Stel je voor dat je tien sounders om je heen hebt staan die allemaal tegelijk verschillende telegrammen seinen, allemaal in verschillende tempo’s en met verschillende sterktes van aanslag, en dat je er een moet selecteren, zonder dat je je hoofd naar het bijbehorende sounderkastje kunt draaien. Het is vergelijkbaar met het nemen van radio-telegrammen bij druk verkeer. De zwakke ontvangst van vroeger is grotendeels verdwenen nu het mogelijk is om met lampversterkers het zwakste signaal zo krachtig te maken dat de trommelvliezen ervan gaan tintelen. Toch is “QRN” (ik word gestoord door atmosferische storingen) nog steeds een groot probleem, vooral in de zomer, wanneer deze storingen zwakke signalen kunnen overstemmen. Dit kan ertoe leiden dat radiotelegrammen dagen oud zijn voordat ze worden ontvangen en gelezen. Bijvoorbeeld, op zomerse dagen is het niet ongewoon dat bij Scheveningen Radio in IJmuiden telegrammen van kleine stoomschepen getraceerd worden die één, twee of zelfs drie dagen oud zijn. Het kost veel moeite om deze oudere berichten af te leveren en soms komen er klachten binnen van geadresseerden dat hun telegram niet binnen enkele minuten of uren, maar pas na enkele dagen is aangekomen. Dit leidt zelfs tot ingezonden stukken in kranten, zoals het geval was bij “De Telegraaf”.

Door middel van speciale golflengten (ultra-kort of middel-lang) wordt gewerkt buiten de eigen zone, wat alleen is toegestaan met die speciale golflengten. Deze regel wordt vaak overtreden door schepen die proberen te werken met kuststations die zich verder weg bevinden dan waarvoor de golflengten bedoeld zijn, waardoor ze het kuststation onnodig storen in hun eigen zone. Door te liegen over hun positie proberen ze de kritiek van het kuststation af te weren, maar tegenwoordig kan men hun afstand en zelfs hun juiste positie bepalen. Dit gebeurt met behulp van de drie peilstations Willemsoord, IJmuiden en Maassluis, die apparaten hebben om de juiste richting aan te geven waaruit de signalen van het schip naar hen komen. Het doel van deze peildienst is om schepen die het nodig hebben hun positie te verschaffen, waarvan in de winter, in de herfst en bij mist heel veel gebruik wordt gemaakt. Deze dienst wordt met succes toegepast om overtredingen te constateren. Daartoe is op IJmuiden-Radio een peilbord geplaatst, waarvan in dit artikel een afbeelding is opgenomen. Een zeekaart is bevestigd op een boord, voorzien van drie randen (één rand voor elk peilstation). Loodrecht boven de locatie van elk station wijst een pijltje naar een koperen spijkertje dat is gemarkeerd met 360 graden. Elke halve graad op de omtrek van de cirkel is gemarkeerd met zo’n koperen spijkertje op elke rand, zodat het peilbord uit 3 x 720 – 2160 spijkertjes bestaat. Voor een bepaalde peiling geven de peilstations de richting in graden aan waarin ze het station horen seinen. Door middel van snaren vanaf de stations op de kaart naar het middelpunt, met een koperen gewicht bezwaard en geplaatst over de spijkertjes die de graden aangeven, kan het snijpunt van de richtingen worden bepaald.

Afbeelding VII toont zo’n gevonden snijpunt. De overige afbeeldingen waarmee we deze historische overzicht door de zeer gewaardeerde medewerking van de redacteur en het bestuur konden verluchten, staan elders in dit artikel.

IJmuiden-Radio

Dec. 1929. G. J. MUUSZE, Cm. P.T.T.