Scheveningen Radio is altijd een relatief kleine dienst gebleven, die zich mocht verheugen in een wisselende belangstelling van ‘moeder PTT’, het latere KPN. Die zag het kuststation als een vreemde – en dure – eend in de bijt.
De Operationele Dienst, de kerntaak en haar charmes
Wie aan PCH denkt, zal allereerst denken aan de telegrafisten en de telefonistes: de Operationele Dienst. Zij waren verantwoordelijk voor de kerntaak van PCH: de bewaking van de noodfrequenties en het leggen van verbindingen tussen wal en schip. Het overbrengen van zakelijke boodschappen, felicitaties, telegrammen van een zeeman voor de geliefden thuis, alles ging PCH in en uit via de morsesleutel, telex- of telefoonverbinding. Naast ‘intermediair’ speelde de operationele dienst ook de rol van boodschapper. Diverse malen per dag zond PCH weerberichten en waarschuwingen uit. Omdat schepen in havens de hoofdzender niet mogen gebruiken, werden op vaste tijdstippen in de zogenoemde ‘eenzijdige uitzendingen’ telegrammen blind uitgezonden. De ontvangstbevestiging (QSL) kwam pas als het schip de haven weer had verlaten. Soms gaven radio-officieren QSL via de telefoon of via een ander schip dat de haven eerder verliet.
Het contact met de schepen op zee was de grote charme van het werk bij PCH. De telegrafisten en telefonisten van PCH kregen wat mee van het wereldje van coasters, tankers en andere koopvaardijschepen. Piet Elskamp, die in 1966 via de ‘achterdeur’ bij PCH terechtkwam zegt: “Als oud-zeeman kwam je bij PCH niet in een vreemde wereld terecht.”
Corrie Verton die als telefoniste in Kampen begon en in 1956 overstapte naar PCH, zegt: “Ik vond het zelf altijd zo’n aparte baan. Het wekte altijd de belangstelling als je zei dat je bij Scheveningen Radio werkte. Heel veel buitenstaanders vonden het erg interessant. Ik zelf ook. Ik heb nooit spijt gehad van mijn overstap van Kampen naar IJmuiden.”
Een oud-telegrafist zegt: “Je zit aan de wal, maar toch heb je contact met die andere, maritieme wereld. Je leerde schepen kennen en leefde mee als er problemen waren.” Oud-PCH’ers beschrijven het werk als opwindend en verantwoordelijk.
Hoe verder de schepen van Nederland verwijderd waren, hoe leuker het werd, zo lijkt het. Een telefonieverbinding maken tussen bijvoorbeeld een schip bij Zuid-Amerika of Japan ging soms moeilijk, maar was ook spannend. Als een dergelijk gesprek uiteindelijk goed doorkwam, was de voldoening groot.
Contacten dienden altijd wel strikt zakelijk te zijn; dáár zorgde directeur Van Geel wel voor. Corrie Verton: “Een telegrafist aan boord van een schip begon eens een praatje met mij. Ik kon toen bijna niet anders dan een beetje terugkletsen. Ik moest me daar later wel voor verantwoorden.” Toch moet er buiten de strikt zakelijke boodschappen wel eens iets anders tussendoor geslipt zijn. Zo is het een paar keer voorgekomen dat een zeeman in het huwelijk trad met een telefoniste van PCH. En hoe zouden die elkaar nu hebben leren kennen …?
Koffie aan het toestel
Hard werken was het wel bij het kuststation. De PCH’ers mochten dan wel in dienst zijn bij een overheidsinstelling, aan het clichébeeld van de op z’n elfendertigst sloffende ambtenaren voldeden ze bepaald niet. PCH was een 24 uurs-dienst. Elk moment kon het kuststation opgeroepen worden om zijn diensten te verlenen.
Vooral in de dagdienst was het druk, “Soms té”, zegt Ans Jacké: “De kwaliteit leed soms onder de kwantiteit. Als veel schepen tegelijkertijd PCH aanriepen, haalde je eerst de goede verbindingen eruit; de rest verzocht je stand-by te blijven. Natuurlijk, dan hoorde je op je hoofdstel altijd ongeduldige schepen die toch om verbinding bleven vragen. Dan moest je oppassen om niet onaardig te worden.” In de bloeitijd van PCH was er vaak geen tijd om pauze te nemen. De OD kreeg koffie ‘aan het toestel’ zoals dat toen heette. Zelfs een bezoekje aan het toilet kostte eigenlijk al teveel tijd.
De techniek bood nog niet de mogelijkheden die ze nu heeft. De telefonistes hadden vroeger niet alleen een hoofdtelefoon met ingebouwde microfoon, maar ook een aparte telefoonhoorn die gebruikt werd bij het doorverbinden van een schip met een wal-abonnee. Eén schelp van de koptelefoon moest dan opzijgeschoven worden om de telefoonhoorn te gebruiken.
Nu wordt de geluidssterkte automatisch geregeld en kiezen scanners de goede antennes uit. Vroeger gebeurde alles handmatig. “Je moest toen op alles letten”, zegt een oud-telefoniste. Ook de werkomstandigheden verbeterden later. De diensten werden korter, de stoelen beter, er kwam airco op de zalen, de ATV werd ingevoerd en, niet te vergeten, de computer en de automatisering maakten hun entree. Met name de oudere generatie heeft zich rot gewerkt met lange diensten en in omstandigheden die niet altijd ideaal waren.
Mannen- en vrouwenwerk
Na de Tweede Wereldoorlog krabbelde PCH snel weer op. Het verkeer nam snel toe. In IJmuiden kwam men handen tekort. Dat was het moment waarop ook vrouwen welkom waren. In het gedenkboek dat uitkwam ter gelegenheid van het 50-jarig jubileum van PCH in 1954 wordt dit feit met bloemrijke woorden herdacht: “… En zo deed met de dochter van RH-inspecteur Van Scherpenzeel, de schone sexe haar joyeuse entrée op ons kuststation.” Leni van Scherpenzeel werkte eerst op de administratie maar stapte al snel over naar de telefonie. Om nogmaals de jubileumuitgave te citeren: “Het duurde niet lang of haar gouden stem ging op de 123 m de aether in, tot grote verrassing van schippers en kapiteins, die aanvankelijk niet wisten hoe ze het hadden, maar in een minimum van tijd zich wisten aan te passen en duidelijk lieten merken deze verandering te appreciëren.”
De vrouwen lieten de telefonie niet meer los. Er ontstond een arbeidsdeling naar sekse. Telefonie was voor de vrouwen; de telegrafie was de mannenafdeling.
Directeur Van Geel, die zijn experiment om vrouwen in te zetten zag slagen, improviseerde zelf een cursus ‘radiotelefoniste’. Lenie Zijlstra-Vermaat, de tweede vrouw die voet over de drempel zette bij PCH, werd de eerste gediplomeerde vrouwelijke kracht. Van Geel nam haar het examen zelf af. Lenie Zijlstra heeft nog een keurig gebonden boekje, met een lintje dichtgeknoopt, waar al haar vaardigheden in vermeld staan. Zij schopte het tenslotte tot chef van de afdeling Telefonie, wat haar de bijnaam ‘moeder overste’ opleverde. Toen zij trouwde, nam zij ontslag. In die tijd gold nog een werkverbod voor de gehuwde ambtenares.
Twintig, dertig jaar later werden er regelingen van kracht waar vooral gehuwde vrouwen van PCH van profiteerden: deeltijd-telefoniste.
Op twee of drie uitzonderingen na, is er op de Telegrafie-afdeling nooit een vrouw aangetroffen. Andersom waren er wel mannen die optraden als ‘invaller’ op de Telefonie. Eén verklaring voor dit patroon is dat telegrafisten vaak via de ‘achterdeur’ binnenkwamen. Het waren ex-zeelieden die een baan aan de wal zochten. In deze tijd zijn er al bijna geen vrouwelijke zeelieden en vroeger was er helemaal niet een te vinden. Een andere reden is de gewoonte. Het was een vast patroon dat vrouwen bij de Telefonie terechtkwamen. Zoals een oud-telefoniste zegt: “Er werd gewoon niet over nagedacht.”
HNM
Deze verafschuwde afkorting stond voor ‘Helaas Niet Mogelijk’ en kwam van de werkverdeling als een verlofaanvraag niet gehonoreerd kon worden. De continuediensten bij de Operationele Dienst vroegen om een goede invulling, waardoor het lang niet altijd mogelijk was om het iedereen naar de zin te maken als er weer eens mensen tekort waren door ziekte of andere oorzaken. De werkverdeling zorgde ervoor dat er altijd voldoende bevoegde mensen aanwezig waren op de afdelingen. Het personeel dat volgens een vast rooster liep, was de basis. Daarnaast waren er reserves die de gaten konden opvullen en waarmee makkelijk geschoven kon worden.
Bij de werkverdeling kwamen alle verlofaanvragen, ruilingen van diensten en ziekmeldingen binnen. Ook de indeling van de vakanties behoorde tot hun taak. Dit alles zo goed mogelijk te laten verlopen was soms een hels karwei. Niet iedereen reageerde altijd even begripvol als het verlofbriefje terugkwam met de mededeling HNM.
Werken bij de werkverdeling was kortom niet altijd een baan om te benijden. Toch kon het werk ook de nodige voldoening geven zoals de toenmalige werkverdeler Johan de Geus in 1980 aan Intercom vertelde: “Het leuke van mijn baan daarentegen, vind ik het ‘schuiven’ van diensten. D.w.z. elke dag proberen om zoveel mogelijk ruilingen en verlofaanvragen te honoreren maar er toch voor te zorgen dat bijvoorbeeld niet iemand om 00.00 uur eindigt en om 07.30 uur weer in dienst moet zijn, dat alle plaatsen opgevuld zijn met de daartoe bevoegde personen. En dat is iedere dag een ‘geschuif’.”
Het ‘schuiven’ was echter niet altijd even eenvoudig. Mensen moesten elkaar kunnen vervangen. In het weekend, als er veel werkstudenten waren die alleen achter de marifoon mochten zitten, moest er wel eens een ruiling geweigerd worden.
In de jaren van Johan de Geus mochten verlofbriefjes maximaal drie weken tevoren ingeleverd worden. Dat was noodzakelijk omdat anders de bak, waarin die briefjes werden bewaard, te klein was.
De reserves waren een hoofdstuk apart. Deze stonden op een planninglijst, een rooster van de diensten die opgevuld moest worden. Op die lijst stonden de nachtdiensten, vakanties, verlofaanvragen en langdurige zieken. Er moest natuurlijk ook rekening gehouden worden met de wensen van de reserves in verband met studie, echtparen die gelijke diensten wilden hebben, enzovoorts.
Het was vaak een hele puzzel om alles rond te krijgen.
De Technische Dienst, de vrijbuiters van Scheveningen Radio
Bij PCH waren natuurlijk ook andere afdelingen actief om de kerntaak vloeiend te laten verlopen. De Technische Dienst nam daarbij een bijzondere positie in. De TD viel namelijk niet onder de directeur van PCH, maar onder het PTT-hoofdkantoor in Den Haag. Met de baas én zijn beleid in IJmuiden hadden de technici niet zoveel te maken. Het was een aparte club binnen het bedrijf. In de jaren veertig was het verschil nog wel merkbaar tussen de blauwe en witte boorden bij PCH, óók in salaris. Die grote verschillen werden later weggeschaafd. De Technische Dienst hoorde er toen helemaal bij, alhoewel het wel een aparte club bleef: “Wij waren de vrijbuiters van Scheveningen Radio”, zegt Theo van der Wiele die van 1948 tot 1985 bij het kuststation werkte.
De TD speelde een bijzonder grote rol bij de wederopbouw van Scheveningen Radio na de Tweede Wereldoorlog. Het zenderpark in Scheveningen was helemaal verwoest. Ook van het ontvangstation in IJmuiden, van waaruit ook de zenders bediend werden, was weinig meer over. Op 29 juni 1945 was PCH vanuit Den Haag weer de lucht ingegaan met behulp van twee zenders die tijdens de oorlog ergens opgeslagen (of ‘ondergedoken’, zoals sommigen zeggen) waren. Maar het was wel de bedoeling om de oude lokaties – Scheveningen en IJmuiden – weer zo snel mogelijk operationeel te krijgen. Voor de technici lag er een schone taak om PCH van daaruit zo snel mogelijk weer in de lucht te krijgen.
Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. In Scheveningen moest eerst het puin geruimd worden. Dag en nacht werd gewerkt om de vernielde gebouwen dicht te maken. Gereedschap en materiaal was er niet. Maar nood maakt vindingrijk. Oud-PCH technicus Cees de Niet, die de hele wederopbouw meemaakte, zegt dat de zenders met verschillende losse onderdelen “in elkaar gerommeld” werden. Gehuurde scheepszenders van Radio Holland, onderdelen van Duitse stoorzenders, alles werd ingezet. PCH profiteerde later ook van de Marshallhulp, in de vorm van HRO- en National-ontvangers uit de Verenigde Staten en Marconizenders uit Engeland. In IJmuiden werd de nieuwe start gemaakt in twee lokalen van de Wilhelminaschool aan de Houtmanstraat. Telegrafisten, telefonisten, de administratie en directie, alles zat op een kluitje in de beperkte ruimte. Werkplaats en magazijn voor de TD werd in een oude bergkast ondergebracht. De situatie was verre van ideaal. Maar, zo zegt Cees de Niet: “Iedereen was enthousiast na de oorlog. De bevrijding gaf energie voor de wederopbouw.” Het Tweede Sluiseiland, waar PCH in 1951 naar toe verhuisde, was vergeleken met de Houtmanstraat een paleis met een zee van ruimte.
Het was de taak van de Technische Dienst om voor de verhuizing het hele gebouw in te richten met kabels, bedieningstafels en andere apparatuur. Zo’n 20 jaar later herhaalde dat proces zich met de verhuizing van PCH naar de ‘nieuwbouw’ aan het Marktplein in het centrum van IJmuiden. Deze laatste verhuizing staat de TD nog scherp voor de geest: “Het was heel spannend”, vertelt één van hen, “het moest in een hele korte tijd gebeuren. Als de dienst op het Sluiseiland er op zat, werden de verbindingen van de vrijgekomen tafel losgemaakt en overgezet naar een nieuwe tafel in de nieuwbouw. In 24 uur was het karwei geklaard.” “Waarom dat zo leuk was?” Cees de Niet heeft het antwoord: “Onderhoud is leuk, maar iets nieuws opbouwen is prachtig!”
Altijd weer die hoofdtelefoons
De TD was een dynamische dienst. Bedieningstafels zijn geen standaardproducten die kant-en-klaar van een lopende band komen rollen. De taak van het TD hield dus niet op bij het onderhoud van apparatuur; ze moest het ook zelf ontwerpen. De Niet: “De chef maakte een tekeningetje, liet het ons zien, en wij maakten het.” In de jaren tachtig ontwierp de TD voor de afdeling Telefonie een bedieningstafel voor kortegolf, langegolf en marifonie. En dan moest het ook allemaal nog gebruiksvriendelijk zijn. Veel telefonistes werkten part-time en hadden dus niet dag en nacht de tijd om iets nieuws te leren. Het was dus de kunst om iets te maken wat nieuw was en meer kon, maar qua bediening dicht bij het oude bleef.
Intussen schreed de technische ontwikkeling voort en nam het verkeer toe. Er kwam dus steeds meer en steeds betere apparatuur. De werkdruk was hoog. “En altijd gingen die hoofdtelefoons maar kapot”, klaagt een technicus. Hij voegt er aan toe dat elke stagiaire altijd eerst een snelcursus koptelefoon kreeg. “Leerden die studenten in ieder geval goed solderen.” Hans Nederstigt, die in 1966 in dienst kwam, wijst erop dat er ook altijd heel precies gewerkt moest worden: “Met onderhoud aan een zender bijvoorbeeld mocht je het eventuele noodverkeer niet hinderen. Je moest dus altijd melden waar je bezig was.”
Nederstigt: “De TD was de enige dienst binnen KPN waar nog eigen apparatuur gebouwd kon worden. We waren allemaal knutselaars en hobbyisten in hart en nieren.”
Theo van der Wiele voegt daar aan toe: “De andere PTT-technici waren meestal eenzijdig. Die konden bijvoorbeeld alleen met versterkerstations overweg. Dat was voor ons een bijbaantje. Wij konden alles! Mensen van buiten PCH hadden ook altijd wel respect voor ons.”
De technici van PCH vormden een hechte club, en volgens Theo van der Wiele “een vrijgevochten zootje. We hadden vreselijk veel lol als TD onderling.” Zo had de TD nog wel eens een klusje buiten. De dienst was bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het onderhoud aan de buitenstations voor marifoons, die vanuit IJmuiden werden bediend. Van der Wiele: “Heerlijk een dagje op stap, naar Den Helder, Hoek van Holland of Groningen. Dan bleven we ’s nachts in een goedkoop hotel in Groningen. Lekker stappen!”
In 1983 kwam er een nieuw buitenklusje bij. Op het ontvangstation te Nederhorst den Berg deed zich namelijk een nieuw ’technisch’ probleem voor. De ontvangst in de 22 Megahertz uit de richtingen 30, 150 en 270 graden liet veel te wensen. Oorzaak van het probleem was, dat het gras rond de nieuwe antenne te lang was geworden.
De piraten
De TD liep nogal eens tegen de bureaucratie in Den Haag aan. Het hoofdkantoor had het wel eens moeilijk met de onorthodoxe manier waarop problemen aangepakt werden. Van der Wiele: “Er was een keer een probleem bij Appingedam. Maar het probleem zat diep in de grond en ik kon er niet bij. Twee draden maakten daar niet goed contact. Toen heb ik er 25 ampère op gezet. Door de warmte werden de draden in de grond weer aan elkaar gelast.” “Een kwestie van inzicht”, voegt hij er aan toe.
Cees de Niet: “Ze noemden ons de piraten. Wat eigenlijk niet mocht, deden we toch.” In 1953 bij de watersnoodramp in Zeeland werden zonder toestemming van Den Haag een zender en bedieningstafel vrijgemaakt voor verkeer met het rampgebied. Er werd een frequentie in gebruik genomen die anders nooit gebruikt werd. Den Haag vond dat de TD dit niet had mogen doen. De Niet zegt een beetje schamper: “Later opende Den Haag een officieel kanaal. Hadden zij de goede daad verricht!”
Van der Wiele: “Wij zijn nooit ambtenaren geworden. We hebben nooit precies volgens de regeltjes gewerkt, maar altijd particulier gedacht. Als je maar zorgt dat je werk goed is, dat daar niets op aan te merken valt, dan heb je nergens last van.”
De Administratie, ‘een goed georganiseerde chaos’
“Als je in de Operationele Dienst zit, dan let je er niet op of iemand betaalt of niet.” Aan het woord is Piet Elskamp die in 1977 een carrière-move maakte van telegrafist naar ‘chef admi’, zoals dat in PCH-jargon heette. Het was de taak van de administratie om ervoor te zorgen dat telegrammen, telefoongesprekken en telexen niet alleen behandeld werden, maar ook nog betaald.
Tot ver in de jaren zeventig gebeurde de hele verwerking van de administratie handmatig. Zo’n 25 vrouwen, met af en toe een enkele man, verwerkten de gele, groene en roze gesprekken- en TOR-briefjes, en de overgebrachte telegrammen. Dit was kennelijk ook voornamelijk vrouwenwerk, hoewel de ‘admi’ tot 1990 onder leiding van een mannelijke chef stond. PCH kreeg overigens niet zelf geld overgemaakt. De incasso-afdeling zat in Den Haag.
Piet Elskamp zegt dat hij een chaos aantrof toen hij met zijn nieuwe baan begon: “Het waren de topjaren, er was ontzettend veel verkeer, en de administratie had daardoor een achterstand opgelopen.” Een echte puinhoop was het echter niet. Een accountant zei ooit eens over de ‘admi’ dat het de best georganiseerde chaos was, die hij ooit had gezien. In het begin van de jaren tachtig werden veel problemen verholpen door de invoering van computers. Piet Elskamp: “Het automatiseringsproces is zeer goed verlopen. Er ging een lange studie aan vooraf, wat heel goed geweest is. Computers werden geleidelijk ingevoerd, zodat iedereen er aan kon wennen.”
Het waren er niet veel, maar PCH had zoals elk bedrijf ook te maken met wanbetalers. Hoewel PCH zoals gezegd zelf geen geld incasseerde, werd er wel eens wat (onofficiële) druk uitgeoefend op mensen met openstaande rekeningen. Elskamp: “We hadden eens een geval met een vrouw die drie schepen bezat, en die steeds maar niet de rekening betaalde. Een paar PTT’ers die bij haar in de buurt werkten, hebben haar toen, op mijn verzoek, op een zondag bij de kerk opgewacht. Ze woonde in een behoorlijk christelijke plaats. Daar is ze erg van geschrokken. Ze had natuurlijk een goede naam hoog te houden. Daarna werd het een trouwe betaler.”
Met name de ‘goedkope-vlag-landen’ waren berucht als het om openstaande rekeningen ging. Heel soms gebeurde het zelfs dat er schepen uit landen als Panama, Liberia en Honduras op een zwarte lijst werden gezet. Dat hield in dat zij, behalve als er nood aan de man was, geen beroep meer konden doen op Scheveningen Radio.
Elskamp: “We waren behoorlijk klantvriendelijk. We onderhandelden nooit met het mes op tafel. Er moest heel veel misgaan om de relatie te verbreken. Met Nederlandse rederijen is dat nooit gebeurd.”
Opleidingen in de praktijk
“Het is eigenlijk de omgekeerde wereld. Aan het eind van mijn loopbaan heb ik nog een cursus Lesstofontwikkeling gekregen, terwijl ik in 1959 samen met mijn collega Rettig een opleiding heb opgezet. We moesten onze eigen lesboeken schrijven, want we hadden destijds bijna niets. Dat lesmateriaal hebben we zelf moeten typen en stencilen. Naderhand werd het makkelijker toen we kopieermachines kregen.” Zo beschrijft Jan van ’t Hoff het prille begin van de opleidingen tot radiotelefonist(e) in 1959 op het Sluiseiland. Het begon vrij simpel met de opdracht van directeur Van Geel aan Van ’t Hoff en Rettig: “U lijkt me uitermate geschikt om opleidingen te verzorgen.”
Met die opdracht moesten de twee ervaren radiotelegrafisten het doen. Dat gebeurde na de ‘periode Van Vleuten’ die geloofde in wat nu ‘learning on the spot’ wordt genoemd. Hij leidde de mensen aan het toestel en de telex op en selecteerde meteen op geschiktheid. Die werkwijze was eigenlijk exemplarisch voor de gang van zaken bij het Scheveningen Radio van net na de Tweede Wereldoorlog. Destijds kwamen sollicitanten moeiteloos door de selectieprocedure als ze maar het Rijkscertificaat 1ste klasse Radiotelegrafie op zak hadden en praktijkervaring hadden opgedaan. Dat hadden de heren radiotelegrafisten bij PCH allemaal. Wie de oude garde daarop aanspreekt, hoort steevast hetzelfde verhaal over het begin van hun loopbaan: eerst als radiotelegrafist aan boord van koopvaardijschepen en later door Radio Holland uitgezonden naar Scheveningen Radio.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat toen Van ’t Hoff en Rettig met hun cursussen begonnen, ze met argusogen werden bekeken door de oud-gedienden. Deze vonden een opleiding die acht maanden moest duren, in hun hart flauwekul. Zij hadden het vak tenslotte ook in de praktijk geleerd van Van Vleuten. Directeur Van Geel dacht daar duidelijk anders over. Hij vond dat Scheveningen Radio tenminste een gedegen opleiding tot radiotelefonist(e) moest hebben. En die kwam er.
Een echte school
Van ’t Hoff: “Samen met collega Rettig heb ik van niets er een èchte school van gemaakt. Ik vind dat je je daarbij moet verplaatsen in de leerling en dat hebben we dan ook gedaan. We hebben bijvoorbeeld een blokschema gemaakt van een ontvanger en een zender om de cursisten te laten begrijpen hoe deze werken. We gaven verder de vakken Radiotechniek en Landtelefonie, moderne talen, aardrijkskunde – het bepalen van lengte- en breedtegraden en topografie om te kunnen bekijken hoe lang een schip over een bepaalde afstand doet -, internationale radioverbindingen, en uiteraard het NSV-verkeer (nood-, spoed- en veiligheid-) en het openbaar verkeer, nationale en internationale voorschriften en voorschriften Scheveningen Radio. De cursisten hadden ook iedere dag een schrijfmachinetraining. Ze moesten tenminste 220 aanslagen per minuut halen en mochten niet meer dan één fout in hun stuk hebben en vier gecorrigeerde vergissingen. Voor de telex moesten ze 240 aanslagen per minuut halen. We gaven ook bedieningstechniek in theorie en praktijk op de middengolf en de kortegolf.”
“In 1958 kwam de marifoon op de proppen die we ook moesten doorgronden. We deden met de cursisten ook simulatie van gesprekken en gaven ze trainingen hoe je problemen in je werk met je collega’s en je chef kunt oplossen. Eén keer in de week was er sport. We begonnen met zwemmen en later deden we zaalsporten.”
Dat speelde zich allemaal af tussen 9.00 en 22.00 uur, met om 15.00 uur een wisseling van docent en groep. De twee groepen hadden gezamenlijk theorielessen. In de bloeiperiode van Scheveningen Radio hadden Van ’t Hoff en Rettig, en vanaf 1976 Leo Roseboom, 32 leerlingen in een klas, maar ze hebben ook wel les gegeven aan niet meer dan 7 à 8 mensen. Dat gebeurde begin jaren ’80, toen bleek dat het cursus-aanbod voor Scheveningen Radio steeds verder zou verminderen, ondanks het feit dat de opleiding steeds meer werd toegesneden op de eisen van de tijd. Omstreeks 1983 werden er cursussen ontwikkeld voor niet-PTT’ers om onder andere bezitters van jachten en personeel van Rijkswaterstaat op te leiden voor het marifoon- en het Marcom A-certificaat. Er werden ook applicatiecursussen gegeven en een radiotelegrafistenopleiding voor niet-varenden. Verder introduceerde Van ’t Hoff in de jaren ’80 het vak Nautisch Engels.
De opleidingen hadden succes, zo bleek. “We hadden de naam een slagingspercentage te halen van bijna honderd procent”, meldt Van ’t Hoff. “Eigenlijk hebben we nooit problemen gehad met cursisten. Ze waren geweldig gemotiveerd. Wij hadden dan ook voor onze eigen cursus een stok achter de deur. Als ze niet slaagden, kregen ze bij ons geen baan.”
Nonnen in ponnen op tonnen
Over het niveau van de cursisten hebben de opleiders eigenlijk nooit te klagen gehad, al veranderden hun vaardigheden in de loop van de jaren wel. De meisjes – want zij maakten 85 procent van het cursistenaanbod uit – hadden aanvankelijk een goede theoretische taalvaardigheid. Met name de MMS’ers (middelbare meisjesschool) waren door de eindeloze grammaticalessen en vertaaloefeningen op school keien in de geschreven moderne talen. Als gevolg van gewijzigd taalonderwijs blonken hun opvolgsters in de jaren ’70 en ’80 meer uit in gesproken taalvaardigheid. Van ’t Hoff en de zijnen konden het niveau nog tot eind 1987 bepalen. Tot dat jaar hadden ze de opleiding in eigen hand.
Van ’t Hoff geeft toe dat de opleiding behoorlijk intensief was en dat cursisten om die reden al gemotiveerd moesten zijn. Hij en zijn collega Rettig konden dat bij de sollicitatieprocedure meebepalen, doordat ze daarbij betrokken waren. Sollicitanten gaven veelal een van de twee hoofdredenen op bij de vraag waarom ze naar een baan bij Scheveningen Radio solliciteerden. De ene was dat een familielid voer en de andere was “dan kan ik mijn talen gebruiken.” Dan moesten ze die wel goed spreken. Een aspirant-PCH’er moest een stukje Engels lezen en een verhaaltje vertellen, om te horen of kijken of de woorden er op de goede manier uitkwamen. Het Algemeen Beschaafd Nederlands was de standaard. Wie toch nog te kampen had met een accent, kon zich wenden tot mevrouw Duin, de spraaklerares. Ter oefening van tong en mondspier liet zij nieuwkomers op zinnen oefenen als “De-nonnen-zitten-te-zonnen-in-ponnen-op-de-tonnen” en “soldaten-tenten-tentoonstelling.” In de loop de jaren zijn de spraaklessen afgeschaft. Men stoorde zich niet meer zo aan de tongval uit de buurt.
Beheersing van Engels en Duits was ook een eis die aan de kandidaten werd gesteld. De meeste telefonistes hadden daar niet zo’n moeite mee, omdat ze beide talen al op de middelbare school hadden geleerd. Telegrafisten die van boord kwamen, waren gewend aan het Engels als voertaal. Wie de taal een beetje verleerd was, pikte het zo weer op bij PCH.
De meeste communicatie vond plaats in standaarduitdrukkingen. Zo zegt een van de oud-telefonistes: “Je kreeg zo het gevoel dat je heel goed Engels sprak, maar als je met vakantie in het buitenland kwam, viel dat bar tegen.”
Het aanleren van andere talen was niet verplicht, maar werd wel aangemoedigd. Zo waren er mensen bij PCH werkzaam die (een beetje) Spaans, Italiaans, Zweeds, Joegoslavisch, Grieks, Noors, of Russisch spraken. Het spreken van de taal van de klant betekende een extra service voor het scheepvaartverkeer. “En”, zo zegt een telefoniste, “het is gewoon leuk om in je eigen taal aangesproken te worden. Je vond het zelf ook altijd leuk als een buitenlands schip je groette met een gebrekkig uitgesproken ‘goede morgen’.”
Goed en snel werken. Dat was het credo van de interne opleiding van PCH. De cursus blind-typen van PCH brengt oud-PCH’ers nòg aan het zuchten. Iedereen moest minstens 220 aanslagen per minuut halen. Bij de opleiding werd een metronoom gebruikt, die stapje voor stapje sneller werd gezet. Het voortdurend getik van de metronoom maakte diverse cursisten zenuwachtig.
De kunst van het seinen
Het was wellicht een kunst om het certificaat 1ste klas Radiotelegrafist te halen, maar de kenner weet dat èchte virtuositeit tot uiting komt in de manier van seinen. Voormalig chef Verkeersafwikkeling Ton Dorreboom (70) van de Operationele Dienst van Scheveningen Radio weet daarover beeldend te vertellen. “Elke telegrafist heeft zijn eigen manier van seinen. Een Pietje Precies kon bijvoorbeeld heel mooi seinen. Dat herkende je meteen. Je kunt in je morse variatie aanbrengen en dat deden velen dan ook. Er was ook een eigen telegrafistentaal, waarbij elk woord afgekort werd. Voor werd in ’telegrafistentaal’ fr (for), from (van) werd fm, see you (tot ziens) werd su en als je fb (fine business) doorkreeg van de radiotelegrafist aan boord was dat een compliment na een goede verbinding. Als een telegrafist daarentegen iets stoms deed liep hij de kans een komma of uitroepteken (–..–) naar zijn hoofd te krijgen. Daarnaast waren er nog de internationaal gebruikte Q-codes die altijd uit drie letters bestonden. QTC 3 betekent: ik heb 3 telegrammen voor u en als er geen berichten meer waren, gaf je dat aan met QRU.
Ervaren telegrafisten hadden weinig woorden nodig om het telegramverkeer vlot af te wikkelen. Als een schip bijvoorbeeld met een hele stapel telegrammen kwam, gaf ik na elk telegram niet steeds uitgebreid ontvangstbevestiging maar alleen een korte streep met de morsesleutel om aan te geven dat hij verder kon met het volgende telegram.”
De radiotelegrafisten bij Scheveningen Radio leerden al doende hun vaste klanten kennen. Dorreboom: “Er was een scheepsradiotelegrafist die Koekebakker heette. Dat was een hele goede telegrafist die op de Groote Beer voer. Dat schip diende ten tijde van de politionele acties (in het toenmalige Nederlands-Indië) om soldaten te vervoeren en had dus heel veel telegramverkeer. Maar hij had zo zijn voorkeuren. Als hij via ons verbinding wilde, moest dat met een in zijn ogen goede telegrafist. Hij seinde bijvoorbeeld ‘roep Hoeb(e)’ of ‘roep Vleut’ (Van Vleuten). Daar kregen we op een gegeven moment genoeg van dus besloten we hem een lesje te leren met medewerking van Hoebe en Van Vleuten. Hij moest maar eens weten dat deze twee heren ook hun eisen stelden. Nadat wij alle telegrammen die voor de Groote Beer bestemd waren hadden overgebracht, moest die Koekebakker nog zijn stapel van 200 telegrammen doorseinen. Hoebe die de telegrammen nam, zei op een goed moment ‘QRQ’ – sein sneller – en even later weer QRQ. Dat deed die man ook nog. Hij zal na afloop wel kramp in zijn hand hebben gehad.”
“Dat de morse is weggegaan, is niet leuk, maar je kunt technische ontwikkelingen nu eenmaal niet tegenhouden. Het is met de komst van de TOR (Telex Over Radio) begonnen. In feite was dat al de vervanger van de sleutel. Een stuurman met een opleiding voor TOR kon dat gemakkelijk doen. Daarvoor had je geen radiotelegrafist nodig. De ruimtevaart heeft de ontwikkelingen nog versneld. Het satellietverkeer is fantastisch, maar je hebt geen voeling meer met de mensen aan de andere kant. Het is in feite een dood beroep geworden.”
De Huishoudelijke Dienst
De huishoudelijke dienst had het zwaar bij een 24-uursbedrijf als PCH. Op onregelmatige tijden werd er schoongemaakt en eten verstrekt. Vroeger, toen er nog geen koffiepauzes waren, werd het ‘bakkie leut’ aan het toestel geserveerd. De dames Dien en Rie van de Huishoudelijke Dienst sjouwden zware dienbladen met kopjes het hele gebouw door. Rie Uytendaal werkte 36 jaar bij de Huishoudelijke Dienst. Ze begon in 1954 als schoonmaakster in de vroege ochtenduren. ’s Middags bracht ze melk rond in de wijk waar haar vader een zuivelzaak had. Het waren lange dagen, maar Rie ging nooit met tegenzin naar haar werk. Op het Tweede Sluiseiland werd alleen koffie, thee en soep aangeboden, maar in de ‘nieuwbouw’ kwam een echte kantine. Rie kreeg “fijnere diensten”, èn de leiding over de keuken die zij op geheel eigen wijze bestierde. Met twee collega’s wist zij de magen van de PCH’ers te vullen met patat, biefstukken en uitsmijters. Officieel ging de kantine om half negen ’s ochtends open, maar PCH’ers klopten nooit tevergeefs aan bij Rie “voor een vroeg bakkie.” Het eigen-baas-zijn duurde helaas maar even. De supervisie werd in handen gegeven van een “hogere kapitein.” Rie wist wel raad met hem. De chef kreeg een keer een mes en een vork naar zijn hoofd gesmeten toen het haar te lang duurde eer kapotte keukenapparatuur was hersteld: “En daar had ik toch zo’n hekel aan, als de boel niet werkte!” Rie ging een keer in staking om een nieuwe kookplaat te bemachtigen. Haar weigering om soep te koken, leverde binnen een halve dag een fornuis op.
Rie was streng voor haar medewerkers. Zij begon om acht uur ’s ochtends en negen uur later wilde ze wel eens een keer naar huis. Vijf uur is vijf uur, en dan moet de aflossing maar komen. Iemand die haar dienst kwam overnemen, was een keer een kwartier te laat. Nou, die heeft het geweten. Rie had alles opgeruimd en achter slot en grendel gezet, zodat de nieuwe het vuur uit haar sloffen moest lopen om alles weer tevoorschijn te halen en klaar te zetten.
Rie Uytendaal maakte zeven directeuren mee; ieder met zijn eigen hebbelijkheden. Van Geel kwam nooit in de kantine, die was wat afstandelijk en niet zo gezellig. Een andere directeur die altijd patatjes uit de pan pikte, kreeg een hamburger geserveerd met slechts twee frietjes erbij. Een grapje natuurlijk, maar hij moest dat maar eens afleren.
Rie bewaart goede herinneringen aan de politie van Velsen die ‘haar’ kantine gebruikte voor haar jaarlijkse feestjes. Gelachen dat ze hebben. Die maakten altijd zoveel kabaal. Collega-agenten uit IJmuiden kwamen een keer langs om ‘vriendelijk’ te vragen of de muziek niet wat zachter kon. De feestvierders hadden natuurlijk veel te veel gedronken, dus dat was matten geblazen.
Rie was altijd in voor een praatje en een geintje. Haar 25-jarig jubileum en haar afscheidsfeest waren ‘hartstikke mooi’. Iedereen kwam langs. In 1990 ging ze eruit. De directie wilde haar wel kwijt; Rie was te duur geworden. Men had liever goedkopere parttimers in de catering. Rie vond het zelf niet zo erg; ze vond het langzamerhand wel genoeg. En ze ging er uit met een goede regeling. Haar salaris kreeg ze tot haar 65e uitbetaald.
Toen ze pas weg was, kwam ze nog vaak naar PCH om een bakkie te doen. Dat werd op den duur minder, want het was niet meer zo leuk als in háár tijd. Toen werd er op vrijdag nog een borreltje gedronken met een paar chefs. Rie had speciaal voor deze gelegenheden een fles jonge in de keuken verstopt. Natuurlijk mocht dat niet. “Dit mag je niet opschrijven hoor!”
Stiekem doen we dat toch … Ssssst …
Bedrijfsveiligheid
Vrijwillig verplicht
Op een goede dag in 1947 of 1948 hing er in de oude school aan de Houtmanstraat een briefje aan het bord met een mededeling dat directeur Van Geel een Bewakingsdienst had ingesteld. Voor het gemak had hij de nieuwe dienst maar meteen in twee ploegen ingedeeld ‘met de volgende namen’. Er was geen twijfel mogelijk of de genoemden deden ‘vrijwillig verplicht’ dienst in wat de BZB/BV (BedrijfsZelfBescherming BedrijfsVeiligheid) zou gaan heten. Van Geel bleek met de instelling van die dienst zijn tijd ver vooruit. Nu moeten organisaties volgens de ARBO-wet een ‘bedrijfshulpverleningsdienst’ hebben, die EHBO en eenvoudige brandbestrijding in zijn hulpverleningspakket heeft.
Bij het werven van vrijwilligers handelde Van Geel wel weer naar zijn tijd door ze gewoon aan te wijzen, maar de “vrijwillig verplichten’ wilden zelf ook wel met een jaarpremie en vrijstelling van werkdiensten in het vooruitzicht. Die trokken meer dan de motivatie “er samen voor te zorgen dat er niets bij Scheveningen Radio gebeurt.” Later vonden BZB/BV’ers het ook wel leuk ergens buiten de Scheveningen Radio-burelen brandbestrijdingsoefeningen te doen. Dat was een aardig uitstapje met diner als afsluiting. De EHBO’ers beleefden hun eigen hoogtijdagen. Op het hoogtepunt van deze tak van de BZB waren er ongeveer 35 man actief.
“Ik was als een van de eersten bij de beveiliging”, herinnert Willem Meijer (77) zich. “Daartoe was een aparte poot opgericht. Er is nog een BZB Besluit van 1948 waarin de taken werden beschreven: brandweer- en veiligheidstaken en zelfredzaamheid. We hadden al snel een pistool – een FN 7.65 mm – en een wapenstok. We zagen er ongeveer net zo uit als de Binnenlandse Strijdkrachten na de bevrijding: in overall. Later kregen we ook een uniform.
We oefenden op de schietbaan bij de politie, waar we ook leerden hoe we ons wapen in en uit elkaar moesten halen en de namen van de onderdelen. Dat pistool en de wapenstok hebben we wel gebruikt, maar dan alleen bij oefeningen en lessen.”
Rookpluimen van een pijproker
De kans dat het wapen wel moest worden gebruikt leek groot toen er geruchten waren dat “een radiostation zou worden overvallen.” Dat daarmee Scheveningen Radio werd bedoeld lag niet zo voor de hand, maar de BZB’ers hielden er wel ernstig rekening mee. Er gebeurde echter niets in IJmuiden, Bussum of Hilversum, waar de landelijke omroepen sinds jaar en dag zijn gevestigd.
De BZB’ers en BV’ers hebben door de jaren heen in feite alleen in actie hoeven te komen tijdens oefeningen en die waren soms behoorlijk pittig, zoals een reddingsoefening in en op het gebouw aan de Merwedestraat. Daar moest van zeshoog een brancard naar beneden worden getakeld en werd er geleerd hoe je een gebouw dat op instorten stond, moest stutten.
Intussen ging de brandmeldinstallatie in het gebouw met enige regelmaat af, maar meestal bleef de brand beperkt tot rookpluimen die afkomstig waren van een pijproker onder een rookmelder, of een droogkokend pannetje in de pantry. Toch moest elk brandalarm serieus worden genomen. Meijer, die op een goed moment hoofd BZB was, zegt daarover: “Als er een brandalarm was, moest ik direct naar de plaats des onheils toe. Collega’s moesten me daarvoor waarschuwen. Maar er waren collega’s die dachten ‘dat kunnen we zelf wel oplossen’. Daardoor wist ik niet welk brandalarm was afgegaan en waarom, terwijl ik toch geacht werd dat te weten om daarvan rapport op te maken. Zo gebeurde dat ook met bommeldingen. Die werden afgedaan als onzin, maar ik vind dat je alles serieus dient te nemen. Hoe kan zo’n BZB anders goed functioneren.”
Vast staat dat veel BZB’ers en BV’ers de speciale diensten wel serieus namen. Ze haakten tenminste niet snel af. Velen maakten tientallen jaren vol bij de BZB en BV.