Gedenkboek Het Wakend Oor Geschiedenis

Baken bij rampen

Een heksenketel

“Je kunt geen pasklaar recept maken voor noodgevallen.” Deze eenvoudige wijsheid komt van ‘voordeurjongen’ Willem Meijer, die net als zijn tijdgenoten bij Scheveningen Radio weet dat bij noodsituaties improviseren en vertrouwen op je collega’s het parool is. Ze deden die ervaring niet alleen op bij bekende calamiteiten als de stormramp op 1 februari 1953 in Zeeland en het noodweer in de zomer van 1983 op het IJsselmeer, maar ook bij incidentele noodgevallen. Het spreekt voor zich dat de afhandeling van je eerste noodgeval de meeste indruk maakte.

De eerste tekenen van een naderende ramp waren op zaterdag 31 januari al merkbaar, toen op de Noordzee enkele schepen in de problemen kwamen. Tegen de avond kwam het noodweer naderbij en raakte het ene schip na het andere in nood. Tijdens de ramp verleende PCH aan zo’n 30 schepen hulp.

Op zondagmorgen 1 februari werd het eerste contact gelegd tussen PCH en het rampgebied. Gedurende de hele zondag voerden vissersschepen gesprekken met officiële instanties over dijkdoorbraken en overstromingen.

Het was begin 1953 bekend dat de noodgolf voor radiotelefonie op 182 m (1650 kHz) verlaten zou worden en dat de 137,5 m (2182 kHz) de nieuwe noodfrequentie werd. Maar zover was het officieel nog niet. In de nacht van zondag op maandag werd PCH echter gewaarschuwd dat het op de 137,5 m werd aangeroepen door de May Be. Dit bleek een jacht te zijn dat in het Voornse kanaal lag, met aan boord het amateurradiostation PAØKK. In korte tijd werd door de technici van het kuststation de reserve telefoniezender omgebouwd voor de 137,5 m en in de lucht gebracht zodat er twee noodgolven beschikbaar waren. De 137,5 m werd gebruikt voor hulp binnen de Nederlandse kustlijn en de officiële noodgolf voor de hulp aan schepen op zee.

PCH onderhield op de 137,5 m contact met diverse posten in het rampgebied en werd een belangrijke schakel tussen het rampgebied en allerlei officiële instanties. Het jacht May Be dat ook contacten met andere radio-amateurs onderhield, speelde hierbij binnen het rampgebied een belangrijke coördinerende rol.

De toenmalige chef Telefonie Meijer: “We hebben ons werk provisorisch moeten organiseren om in die situatie onze diensten zo goed mogelijk aan te bieden. Het was een heksenketel. Toch is, denk ik, toen de saamhorigheid binnen Scheveningen Radio ontstaan. We regelden onderling onze diensten en de chefs zorgden dat hun diensten elkaar overlapten, want tijd voor een fatsoenlijke overdracht was er niet.

We stelden in de loop van die zondag en maandag een lijst samen van instanties, waarmee we verbinding hadden gelegd. Zo wisten we precies wie we moesten bellen in dit soort noodgevallen. Later heeft (de toenmalige directeur) Van Geel een vademecum samengesteld, waarin die gegevens waren opgenomen. Dat is in de loop der tijd verder uitgebreid. Daarmee heb je gedragscodes wel op papier, maar nog geen pasklaar recept.”

Daarmee is de voormalige chef Verkeersafwikkeling Ton Dorreboom het met zijn oudere collega eens. “Zoiets kun je vooraf niet voorzien”, zegt hij. “Je handelt naar bevinden. Ik weet niet meer wat ik die nacht precies heb gedaan, maar wel dat de spanning groot was vanwege de storm en de wateroverlast die ook wij ondervonden. We dreigden zelf plat te gaan. Dat was niet zo vreemd, want in de loop van de avond voor de storm viel de ene na de andere zender uit in Duitsland, België en Engeland. Ook Humberradio moest uit de lucht door wateroverlast. Ik weet nog dat er op een gegeven moment nog maar één zender werkte. Dat was de 500.

Het gevaar voor ons werd reëel toen we op een gegeven moment tot de ontdekking kwamen dat de kelder van ons gebouw via het riool vol water liep. In die kelder stond veel belangrijke technische apparatuur opgesteld. Van Geel heeft zelf ook nog meegeholpen om te redden wat er te redden viel. Wat later kwam de brandweer om de boel leeg te pompen.”

Dorreboom en zijn collega’s hebben tijdens die stormramp mega-diensten gedraaid. Wie tot 23.00 uur dienst had, bleef zitten om een nacht ‘door te halen’. Ze mochten als beloning na gedane arbeid ’s morgens vroeg wel per taxi naar huis.

Ter herinnering aan deze gedenkwaardige gebeurtenissen werd in het gebouw een gedenksteen geplaatst waarop was aangegeven hoe hoog het water had gestaan. Na de sloop van het gebouw leek deze gedenksteen voor altijd verloren tot vele jaren later Rijkswaterstaat de steen in een van haar loodsen aantrof. De steen is teruggekomen naar het PCH-gebouw waar de Technische Dienst er op de derde verdieping een ereplaats voor inruimde.

Hadden we maar …

Het plotseling opkomende noodweer op het IJsselmeer in 1983 deed wat denken aan de stormramp van dertig jaar daarvoor. Dorreboom was destijds chef Seinzaal. Hij herinnert zich de calamiteit nog goed: “In één klap lag alles plat op het IJsselmeer en dat was bij ons te merken. Ik heb in deze wacht 34 noodgevallen gehad. Toen dacht ik, dat ik gek werd. Maar je gaat door en het mooiste is toch als je zo’n noodgeval goed gefikst hebt, zelfs al is er een dode bij te betreuren. Je benadert zoiets eerder vakmatig dan gevoelsmatig.

Toch heb ik omstreeks 1980 een geval meegemaakt dat ik me heb aangetrokken. Er werd in Antwerpen een bootwerker vermist nadat deze met zijn ploeg een schip had behandeld. Dat kregen ze in de gaten toen het schip al uit Antwerpen was vertrokken, maar ze meldden het vrij laat bij ons. Wij hebben onmiddellijk dat schip opgeroepen om te vragen of ze die man wilden zoeken, want misschien lag hij in het ruim. We kregen alleen geen verbinding met het schip, maar uiteindelijk wel met de loodsboot. Deze hebben we gevraagd via marifoon contact met het schip te zoeken en dat lukte. De man werd gevonden, maar was helaas dood.

Daar heb ik vreselijk de pest over in gehad. Hadden we maar eerder verbinding gehad, dacht ik. Ik heb ervan geleerd dat je eigenlijk onmiddellijk moet nadenken over wat je kùnt doen. Verder is het een kwestie van noodberichten kunnen onderscheiden. Je hebt ook fake noodberichten, al mag je daar nooit van uitgaan.”

De grote verantwoordelijkheid

Fake was de melding van de schipper van de Geertruide Jacoba/Sch37 in de nacht van 10 op 11 augustus 1959 niet, maar volgens de berichtgeving in een dagblad hield Scheveningen Radio zich doof toen de Sch37 verging. De correspondent van vermoedelijk de Telegraaf schreef: “Hoewel door de schipper van de Geertruida Jacoba/Sch 37 was doorgegeven dat zijn motor geëxplodeerd was, kwam het eerste noodbericht van Scheveningen Radio eerst ’s nachts om drie uur. Evenmin werd de reddingsboot van Den Helder uitgestuurd. […] Evenmin werd door Scheveningen Radio tijdens het noodgeval het alarmsein uitgezonden om de automatische alarmgevers (AAT’s) van schepen in werking te stellen. Deze alarmseinen worden door kuststations op de noodgolf voor telegrafie gebruikt. Het houdt in, dat het kuststation twaalf strepen van vier seconden uitseint met een seconde tussenruimte. Op alle schepen, die met telegrafie zijn uitgerust, gaat dan automatisch een alarmbel rinkelen en wordt de telegrafist op deze wijze gealarmeerd.” En zo ging er volgens de correspondent wel meer mis in de communicatie vanuit Scheveningen Radio.

Na intern onderzoek kwam directeur Van Geel van Scheveningen Radio tot een genuanceerder beeld dan de media hadden gegeven. Wat er mis was gegaan bij de behandeling van het noodgeval van de Geertruida Jacoba/Sch37 is te lezen in kantoor-order 6234 I/II/III/BO/CU die de directeur op 21 augustus 1959 uitvaardigde. Van Geel stelde vast dat er helaas ernstige fouten waren gemaakt, maar: “Gelukkig wel niet in dezelfde omvang als in sommige dagbladen is beweerd, maar toch in die mate dat, onder andere omstandigheden, een en ander funeste gevolgen had kunnen hebben. Bovendien is de goede naam van Scheveningen Radio door het gebeurde ernstig geschaad; het zal jaren van ingespannen en accuraat werken kosten om zulks weer te herstellen.”

Vervolgens somde Van Geel de gemaakte fouten op in de wetenschap dat schipper Rog en de bemanning van de Geertruida Jacoba/Sch37 het schip levend en wel hadden kunnen verlaten voor het zonk. Er werd een verkeerde kustwachtpost gewaarschuwd, aldus Van Geel, de directeur van het Loodswezen in Rotterdam werd niet in kennis gesteld van de genomen maatregelen, terwijl dat wel voorschrift was, het Mayday-bericht op de 2182 kc/s werd niet voorafgegaan door het radiotelefonische alarmsein en het bericht werd ook niet uitgesproken op de drie visserijfrequenties. Van Geel vervolgde zijn kantoororder aldus: “Hoewel het wel zelden zal voorkomen dat een dergelijke opeenhoping van fouten, door 3 verschillende ambtenaren begaan, zal plaats hebben, moet uit het gebeurde de conclusie worden getrokken, dat niet ieder, die op het kuststation werkzaam is, voldoende doordrongen is van de grote verantwoordelijkheid die, in het bijzonder bij noodgevallen, op het kuststationspersoneel rust.”

Daarmee konden de betrokkenen het doen en met de opdracht dat “Ieder, die met de behandeling van noodseinen in aanraking kan komen, uit het gebeurde de nodige lering zal hebben getrokken en zich in zijn houding ten opzichte van zijn verantwoordelijke taak zal weten te corrigeren.” De media kregen te horen dat de directeur-generaal van de PTT in het uitgebrachte rapport over de behandeling van het noodgeval geen aanleiding zag om tot bijzondere maatregelen over te gaan.

De Radio Medische Dienst

Direct ingrijpen of uitstel

In 1967 vond een belangrijke verandering plaats in de afwikkeling van medische hulpaanvragen. Deze vielen voortaan onder de Radio Medische Dienst (RMD). Die beschikte over eigen artsen, zodat niet langer een beroep hoefde te worden gedaan op doktoren van het Rode Kruis Ziekenhuis in Den Haag. De RMD begon met twee per semafoon oproepbare artsen – W. Steensma en C.M.N. Kuiters (en dr. Posthuma als vervanger bij verlof of ziekte) – die bekend waren met de scheepvaartsector. Ze moesten verder inzicht hebben in de medische voorzieningen zoals die overal ter wereld bestonden.

En dat hadden de twee medici die aan de wieg stonden van de huidige RMD. Dr. Steensma was zo goed thuis in de materie dat hij promoveerde op dit onderwerp. In zijn proefschrift stond de keuze centraal tussen direct medisch handelen of uitstel ervan. De romantische beelden die niet-ingewijden hebben van de arts die ‘op afstand’ opereert door de bemanning op een schip te instrueren hoe ze een bepaalde operatie moet verrichten, kloppen niet met de werkelijkheid. Die is prozaïscher: de arts stelt achter het toestel – en dus zonder de patiënt te zien – de diagnose. Dat doet hij door gerichte vragen te stellen aan het bemanningslid dat de bijzonderheden over de aandoeningen van de patiënt doorgeeft. De arts moet daarbij rekenen op de ‘goede ogen’ van dit bemanningslid, meestal een stuurman die enige tijd stage heeft gelopen in een ziekenhuis. Vervolgens zorgt de medicus ervoor dat de hulpvrager op de plek komt waar de medische verrichting kan worden gedaan. Alle genomen maatregelen, zoals eerstehulp-handelingen, een medicatievoorschrift en een eventuele ontscheping, worden geregistreerd voor mogelijke navraag. De dienstdoende arts blijft echter verantwoordelijk. De hele procedure gebeurt onder auspiciën van het Rode Kruis.

Scheveningen Radio heeft een half jaar voor het einde van het kuststation de RMD-afhandeling overgedragen aan de Kustwacht. In die periode stopte ook de bemoeienis van Scheveningen Radio met de Radio Medische Commissie, waarin het laatste hoofd Operationele Dienst, Henk Spuls, nog in 1998 zitting had. Deze Radio Medische Commissie is het aanspreekpunt in gevallen waarbij er sprake is van onregelmatigheden in het medisch handelen en in de communicatie. De commissie beoordeelt ook of er sprake is van verwijtbare fouten.

Stonden de reders in 1931 nog sceptisch tegenover het verstrekken van medische adviezen via de radio, de nieuwe RMD hoefde zijn bestaansrecht niet te bewijzen. De dienst werd een noodzaak gevonden in een wereld waarin communicatiemogelijkheden zo goed waren, dat Nederlandse schepen op de wereldzeeën bijna altijd wel in contact konden worden gebracht met een Nederlandse arts. De huidige RMD is in feite ingesteld op de vraag ‘uit de markt’ naar uniformiteit en continuïteit.

Met groot enthousiasme en inzet

Dr. Steensma toonde in zijn proefschrift aan dat de RMD een behoorlijk grote markt had. De Nederlandse koopvaardijvloot bestond eind jaren ’60 uit ruim 1400 schepen met ongeveer 30.000 bemanningsleden. “Daarnaast worden adviezen gegeven aan de schippers van de Nederlandse vissersschepen, die varen op de Noordzee, het Engelse Kanaal en de Ierse Zee en omgeving”, aldus dr. Steensma. “Dit betreft ruim 700 schepen met ongeveer 5000 bemanningsleden. Tenslotte vragen schepen van een vreemde nationaliteit medisch advies aan Scheveningen Radio. De frequentie was aanvankelijk gering, maar neemt duidelijk toe. De binnenvaartschippers krijgen eventueel hulp via de marifoon.”

De medicus zou veertien jaar ‘met groot enthousiasme en inzet’ de RMD leiden. Begin 1982 overleed hij op 74-jarige leeftijd. Hij liet een gezonde dienst na, die het jaar ervoor een recordjaar had beleefd. Toen werd er in totaal aan 539 schepen advies verleend, tegen 497 in 1982. In dat jaar werden er zes artsen voor de RMD aangetrokken. Zij namen de dienst per toerbeurt waar.

Dat is te lezen in ‘Infobulletin 14’ uit 1983 van de plaatsvervangend directeur van Scheveningen Radio, C.P. Mulder. Hij meldt: “Door de terugkeer in een ‘normale’ werksituatie en het mij verzekeren van de medewerking van de heer K. van Slooten, ontstaat de mogelijkheid meer aandacht te besteden aan RMD-zaken. Het eerste resultaat is dit informatiebulletin. Vanwege mijn lidmaatschap van de Commissie Radio Medische Dienst van het Nederlandse Rode Kruis zal ik overwegend met de algemene en externe zaken bezig zijn, terwijl K. van Slooten meer de interne aspecten zal behandelen.”

Drie vingers in ijsklontjes

Dat was de formele berichtgeving, maar in hetzelfde bulletin stond ook een ‘kleurrijk’ verslag van een praktijkgeval van de hand van Klaas van Slooten. Hij schrijft: “Een schip, zich bevindende bij de Deep Draught anchorage tussen Vlissingen en Hoek van Holland, heeft een man aan boord die drie vingers verspeeld heeft. De arts van de RMD neemt op verzoek contact op met Vlissingen Radio. Daar heeft men in slecht Engels vernomen dat van een opvarende drie vingers van zijn hand af zijn gescheiden. Geadviseerd wordt de vingers in een plastic omhulseltje in een bakje met ijsklontjes te stoppen, zo, dat de klontjes ijs overal om de vingers liggen. Men is bezig helikoptervervoer te regelen, doch daarvoor moet de kapitein eerst toestemming vragen aan zijn maatschappij in Amerika.

Via PCH verneemt de RMD-arts dat het schip het anker heeft gelicht en opstoomt naar Hoek van Holland, waar men over een uur denkt aan te komen. PCH, OSRD en RMD overleggen welke tijdwinst er zal zijn indien een heli ingeschakeld wordt. Als blijkt, dat het uur opstomen naar Hoek van Holland meer dan twee uur zal gaan bedragen, wordt tot helikopterhulp besloten. Om 10.30 uur wordt door de OSRD gemeld, dat de heli om 11.10 uur met de patiënt op het vliegveld Zestienhoven zal landen. Er treedt echter enige vertraging op bij het landen, de heli landt om 11.42 uur. De patiënt wordt per ambulance vervoerd naar het Dijkzigtziekenhuis te Rotterdam (gespecialiseerd in handchirurgie), alwaar de patiënt geopereerd wordt. De topjes van de wijs- en middelvinger konden worden behouden, de ringvinger was dusdanig verwond dat tot amputatie besloten moest worden. De verwachting was dat de patiënt na ? 4 weken weer aan het werk zou kunnen.”

Een realistische kostwinner

En zo zijn er wel meer ‘bloederige’ praktijkgevallen te beschrijven die door de RMD tot een goed einde zijn gebracht. Volgens de vervroegd uitgetreden chef Radioverkeer Klaas van Slooten (57) – want hij was de Scheveningen Radio-medewerker die Mulder noemde in zijn Infobulletin – draait de RMD perfect en hij kan het weten als degene die naast zijn baan bij Scheveningen Radio medicijnen studeerde. Het is op zijn minst opmerkelijk te noemen dat van zijn kennis zo weinig gebruik is gemaakt bij Scheveningen Radio. Van Slooten had tenslotte zijn doctoraal I en II op zak.

Omdat Van Slooten vond dat hij als kostwinner “realist moest zijn” en bij Scheveningen Radio “gewoon leuk werkte”, bleef hij – net als een heleboel anderen – hangen bij het kuststation dat zeer afwisselend werk bood. Zijn collega’s deden regelmatig een beroep op zijn medische kennis (“Wat denk je, moet ik naar de dokter”, of “Wat kunnen we er aan doen?”). Om dat te kunnen doen, ruilde Van Slooten van taak om aan de 2182 kHz (de noodgolf telefonie) “de boeken nog wat door te nemen.” (“Je moet dan wel goed uitluisteren”). Dankzij de medewerking van de taakverruilende collega’s kon de theoretische medicus tussendoor vragen over mogelijke kwalen beantwoorden.

De RMD werd gaande gehouden door de twee medici die jarenlang huisarts en scheepsarts waren geweest en hun netwerk. Zij hadden de praktijkervaring die Van Slooten niet kon opdoen. Hij heeft wel kunnen controleren of medische communicatie naar behoren was verlopen.

Dat was ongeveer de enige taak die Van Slooten kreeg opgedragen. Niemand kwam op het voor de hand liggende idee om hem – gezien zijn kennis – meer te betrekken bij de medische communicatie, hem uit te nodigen zitting te nemen in de Radio Medische Commissie, of hem tenminste een keer een vergadering van deze commissie te laten bijwonen. Twee toenmalige redacteuren van het personeelsblad Intercom werden daartoe wel uitgenodigd. Van Slooten doet dit gegeven af met: “Er zijn nu eenmaal rangen en standen.” “Vroeger werd je op anciënniteit gepromoveerd”, voegt hij eraan toe. “Sinds het ‘Amerikaanse systeem’ dat in 1989 werd ingevoerd, moest je op je eigen baan solliciteren. Pas toen werd kunde belangrijker dan leeftijd en duur van de loopbaan bij Scheveningen Radio.”